Een aantal woningen in Wādī Doeᶜan, in de Ḥaḍramaut. Links op de foto is te zien dat de moderne tijd heeft ‘toegeslagen’, want de muur is van betonblokken gemetseld. De woningen zijn echter (nog) van leem. (Mud brick.) Het woongedeelte bevindt zich gewoonlijk op de tweede en hogere verdiepingen. Op de begane grond huist de veestapel, meestal geiten, gedurende de nacht, terwijl de eerste verdieping als opslagruimte dienst kan doen. Het grote huis, in het midden, op de achtergrond, lijkt verwaarloosd en is, voor voorzover ik kan nagaan, onbewoond.
Het Tarīm-project 1997
1998 – 2018: twintig jaar geleden
Tarīm: Hadramaut, Jemen
Dagboek 1998
(Dag 9472) Ik ben in Ṣanaᶜā’, de hoofdstad van Jemen, na een verblijf van enkele weken in in de Ḥaḍramaut (Zuid-Jemen) in de plaats Tarīm. – Ik logeer in het Gasmi-hotel. – Ik maak vandaag geluidsopnames vanuit mijn hotelkamer. Vandaag begin ik aan mijn thuisreis en verlaat Jemen voorgoed. – De munteenheid in Jemen is de Rial (YER). (1 rial = f. 0,015 (anderhalve cent), dus 100 rial = f. 1,50.)
Zondag, 4 januari 1998.
Sana’a: 47/1. Ṣanaᶜā’ – luchtruim.
Ik kan niet goed slapen en besluit geluidsopnames*(1) te maken. Tussen 02.25 uur en 05.30 uur neem ik honderd minuten op met de microfoon die Caterina Borelli*(2) mij eergisteren leende. Pas daarna kan ik slapen, maar moet al weer vroeg opstaan omdat mijn kamer om 10.00 uur leeg moet zijn.
8.00 uur ontbijt.
Rondhangen.
Lezen in het boek van Tim Mackintosh-Smith: Yemen, travels in dictionary land*(3)
Vertellen met Andrew K. uit Engeland, zeeman op de Rode Zee.
Ik betaal het hotel 10.100 rial voor de overnachtingen en 1.000 rial als fooi voor het personeel.
Drie maal loop ik de stad in om een krant te kopen: al-Ayyām*(4) [De Dagen]. Uiteindelijk koop ik die. (Hij is er pas na 16.00 uur.) Ons interview staat er niet in, wel een interview met R.*(5)
’s Avonds komt Caterina Borelli nog op bezoek om haar microfoon op te halen. We vertellen nog een beetje.
Taxi met Aḥmad. (Dezelfde als op 24 november en 31 december.) [Naar de luchthaven.]
Een Nederlands gezin rijdt mee. Zij betalen 700 rial en ik 300 YER. (Rial.)
Ik zet 30 kg. op de weegschaal. (Niemand zegt wat.)
(Tawfīq had meer dan 60 kg. bagage op 31 december jl., die werd niet eens gewogen*(6).)
Op de luchthaven ontmoet ik nog de Ambassadeur en we tutoyeren.
Vertrek 22.45 uur, Jemenitische tijd.
Geluidsopnames. Van de geluidsopnames die ik maakte, kan ik niets laten horen, want ik beschik niet over apparatuur om cassettebandjes te digitaliseren.
Caterina Borelli. Caterina Borelli is cineaste en was in de Ḥaḍramaut om een film te maken over de leembouw (Mud brick) in die streek. Het resultaat van haar werk is op Vimeo te zien en heet The Architecture of Mud.
al-Ayyām. al-Ayyām is een Jemenitische krant. Wij werden geïnterviewd door een journalist van die krant op dinsdag jl. 30 december, rond middernacht.
R. uit Kaapstad. Ik maakte kennis met R. uit Kaapstad op 3 december jl., maar hij bezocht ons ook in het Gaṣr al-Goebba-hotel in Tarīm op 15 december jl.
Transcriptie van de klinkers in Arabische woorden.
A / a klinkt als ‘a’ in ‘pan’, I / i klinkt als ‘i’ in ‘pin’, U / u klinkt als ‘oe’ in ‘poen’.
Ā / ā klinkt als ‘a’ in ‘ma’, Ī / ī klinkt als ‘i’ in ‘mi’, Ū / ū klinkt als ‘oe’ in ‘moe’.
Klik hier voor het overzicht van de transcriptie in Arabische woorden.
De auteur dezes kan niet garanderen dat alle links naar externe websites (dus die van derde partijen) altijd zullen blijven bestaan. Foto’s in Google Maps, bijvoorbeeld, kunnen verdwijnen wanneer de eigenaar ze weghaalt. Ook aan andere links kan een einde komen, of kunnen in ongebruik raken. Wanneer u een niet werkende link constateert kunt u dat melden in het reactieveld. Bij voorbaat dank.
Nabij de stad Šibām in de Ḥaḍramaut. Dit is ‘nieuw Šibām’, een moderne uitbreidingswijk, maar de huizen zijn nog steeds van leem (mud brick). De lucht is geel van de zandstorm die op deze dag gewoed heeft. Dit is een foto van 7 juni 1996 toen ik na een bezoek aan de Wādī Doeᶜan ook nog even in Šibām kwam.
Het Tarīm-project 1997
1998 – 2018: twintig jaar geleden
Tarīm: Hadramaut, Jemen
Dagboek 1998
(Dag 9471) Ik ben in Ṣanaᶜā’, de hoofdstad van Jemen, na een verblijf van enkele weken in in de Ḥaḍramaut (Zuid-Jemen) in de plaats Tarīm. – Ik logeer in het Gasmi-hotel. – Ik maak vandaag geluidsopnames op straat en op de markt (in de soek). – De munteenheid in Jemen is de Rial (YER). (1 rial = f. 0,015 (anderhalve cent), dus 100 rial = f. 1,50.)
Zaterdag, 3 januari 1998.
Sana’a: 46/2.
Ik slaap zonder onderbreking tot circa 07.00 uur.
Ontbijt van circa 8.15 tot 9.15 uur met de Borelli’s*(1). Daarna werk ik nog aan een brief voor het thuisfront met de laatste berichten en berichtjes.
Rond 12.00 uur ben ik op de Ambassade. Mijn paspoort is nog steeds niet terug. [Uitreisvisum.] Ik moet om circa 14.30 uur terugkomen.
Volgens Ruud Verkerk*(2) zijn er bij het hoofdkantoor van al-Yemenia [de nationale luchtvaartmaatschappij] mooie posters van Jemen te krijgen.
Na enig zoeken moet ik op de vijfde verdieping bij Husayn al-S. zijn, die me weer doorverwijst naar Izz al-Dien A. die eerst twee klanten afhandelt. (Meer dan twintig minuten.) Me vervolgens meeneemt naar the basement en me daar in een enorm rommelhok drie dezelfde posters geeft (want de rest is allemaal beschadigd) en drie informatieboekjes over Jemen.
Verder geeft hij me het telefoonnummer van zijn broer, die in de toeristen-business zit. Of ik niet wat wil verdienen door Nederlandse toeristen te verleiden naar Jemen te komen?
Ik beloof hem medewerking en vergeet hem zodra ik weer buiten sta.
Lunch in het hotel: humus, groente, patat, Pepsi.
Ambassade. Kosten van het Exit-visum 500 rial.
Hotel.
Verder werken aan de brief.
Weer maak ik geluidsopnames in de soek (soek = markt) en, zo blijkt achteraf, de beweging van mijn lopen stoort de opname, maar toch is deze weer fascinerend*(3).
Circa 100 minuten geluid uit de soek van Ṣanaᶜā’.
In het hotel kidam (brood)*(4) met smeerkaas en banaan eten.
Nu 22.30 uur.
Ik kocht drie ‘miniatuur huisjes’ van Ṣanaᶜā’ als souvenir. BW. vroeg om een souvenir, voordat ik vertrok.
Een aangename drukke zomerse zaterdag. Een aangenaam koele, heerlijke zaterdagavond.
In Nederland vriest het. Ik kan me dat niet voorstellen.
Ik heb het gevoel maanden weg te zijn geweest.
Nu 22.30 uur. Ik ga het koffer inpakken.
Ik luister naar soek-opnames van Ṣanaᶜā’ by (Ramaḍān) night. Het is 5 Ramaḍān*(5).
In de soek zag ik een jongen die door een andere jongen met een stok geslagen werd. Ter verdediging trok hij zijn jambia*(6) en stak er mee. De andere jongen vluchtte. Een derde zat er lachend bij te kijken.
De soek wordt ook bevolkt door tientallen mooie ongesluierde Somalische*(7) vrouwen die in de meest fantastische kleurige gewaden gekleed zijn. Zij bedelen.
Ik zag een lange, geheel zwart gesluierde vrouw. Ze liep iets gebukt. De meeste vrouwen zijn klein van stuk.
Een vrouw had haar ogen blauw opgemaakt. De rest zat achter een gezichtssluier.
Caterina Borelli. Caterina Borelli is cineaste en was in de Ḥaḍramaut om een film te maken over de leembouw (Mud brick) in die streek. Het resultaat van haar werk is op Vimeo te zien en heet The Architecture of Mud. Maya Borelli. Een mooie en vrolijke vrouw. Sergio Borelli. Deze oud-journalist heeft een persoonlijke pagina op Wikipedia: Sergio Borelli.
Geluidsopnames. Van de geluidsopnames die ik maakte, kan ik niets laten horen, want ik beschik niet over apparatuur om cassettebandjes te digitaliseren.
Ramaḍān. Het is vandaag 5 Ramaḍān. Dat betekent dat het vastentijd is. Het begin en het einde van de vastendag wordt in Ṣanaᶜā’ aangekondigd met een kanonschot.
Interne link: Ramaḍān, waar ik een en ander vertel en uitleg over deze speciale maand van de islamitische kalender.
De ǧambia is een kromme dolk die er vervaarlijk uitziet omdat de schede nogal groot is. Alle mannen, vanaf veertien jaar, (alleen in Noord-Jemen) dragen deze dolk op hun buik.
Wikipedia: Jambia voor meer informatie. (Engels.)
Somalische vrouwen. Deze (meestal zeer mooie) Somalische vrouwen zijn vluchtelingen uit het door oorlog geteisterde Somalië. Zij zijn ook moslim, maar dragen hun kleding zoals ze dat in Somalië gewend zijn. Zeer kleurrijk en zonder gezichtssluier, terwijl de meerderheid van Jemenitische vrouwen geheel in het zwart gekleed gaat met slechts een smalle spleet in de gezichtssluier om de ogen vrij te laten: de Nigāb.
Wikipedia: Nigāb (Engels).
Transcriptie van de klinkers in Arabische woorden.
A / a klinkt als ‘a’ in ‘pan’, I / i klinkt als ‘i’ in ‘pin’, U / u klinkt als ‘oe’ in ‘poen’.
Ā / ā klinkt als ‘a’ in ‘ma’, Ī / ī klinkt als ‘i’ in ‘mi’, Ū / ū klinkt als ‘oe’ in ‘moe’.
Klik hier voor het overzicht van de transcriptie in Arabische woorden.
De auteur dezes kan niet garanderen dat alle links naar externe websites (dus die van derde partijen) altijd zullen blijven bestaan. Foto’s in Google Maps, bijvoorbeeld, kunnen verdwijnen wanneer de eigenaar ze weghaalt. Ook aan andere links kan een einde komen, of kunnen in ongebruik raken. Wanneer u een niet werkende link constateert kunt u dat melden in het reactieveld. Bij voorbaat dank.
Een impressie van Wādī ᶜAdm, die ik op 12 december jl. met een aantal anderen bezocht. Ik nam deze dia vanaf het mausoleum van Sjeik ᶜOemar, in zuidelijke richting. Op deze plek is de wādī (wādī betekent ‘rivier’ / ‘rivierbedding’) zeer vruchtbaar. Er is dan ook veel water, zoals duidelijk uit de foto blijkt. De bomen, die de waterstroom ‘volgen‘, zijn dadelpalmen. Van de opbrengst van de verkoop van dadels leeft een deel van de plaatselijke bevolking. Die plaatselijke bevolking woont in het dorp dat niet meer op de foto zichtbaar is, maar links voorbij de rand van de foto ligt.
Het Tarīm-project 1997
1998 – 2018: twintig jaar geleden
Tarīm: Hadramaut, Jemen
Dagboek 1998
(Dag 9470) Ik ben in Ṣanaᶜā’, de hoofdstad van Jemen, na een verblijf van enkele weken in in de Ḥaḍramaut (Zuid-Jemen) in de plaats Tarīm. – Ik logeer in het Gasmi-hotel. – Mijn collega Tawfīq vloog eergisteren weer naar huis. Ik blijf nog enkele dagen in Jemen en maak geluidsopnames op straat en op de markt (in de soek). – De munteenheid in Jemen is de Rial (YER). (1 rial = f. 0,015 (anderhalve cent), dus 100 rial = f. 1,50.)
Vrijdag, 2 januari 1998.
Sana’a: 45/3.
Op tijd wakker, maar te uitgeput om geluidsopnames te maken van het godsdienstig ontwaken*(1) van Ṣanaᶜā’.
Op 8.00 uur. Op het terras zit de familie Borelli! Caterina, Maya en Sergio*(2). Zij kwamen gisterenavond in Ṣanaᶜā’ aan, om circa 18.00 uur. Ik zag hen niet.
(Caterina klopte om circa 18.00 aan mijn deur, maar toen maakte ik net geluidsopnames. Ik heb de klop wel gehoord en reageerde ook, maar ik hoorde toen niets meer en deed daarom niet meer open.)
’s Ochtends in Tim’s boek lezen. [Yemen: travels in dictionary land van Tim Mackintosh-Smith*(3).]
Verdere nog mijn dagboek bijwerken.
Foto’s / dia’s van de omgeving van het hotel.
Lunch in het hotel.
Met een richtmicrofoon van Caterina maak ik betere opnames van de moskeeën, maar het achtergrondgeluid (het kanonschot*(4)) is niet meer hoorbaar.
Ik wil meer en andersoortig geluid hebben en ga dus met de verborgen (in mijn vest) cassetterecorder op stap in de soek (= markt). Vijftig minuten live in de soek, van 19.32 tot 20.22, vanaf het hotel tot en met soek Zoemār en terug. Extra lang op het binnenplein van Bāb al-Yemen (de Poort van Jemen) rondhangen.
Hotel: de band afluisteren. Het is fascinerend geluid*(5).
[Modern geluid, op mijn Walkman:] Vegas (The Crystal Method) en Underworld Dancemuziek luisteren.
Weer: Half bewolkt.
Godsdienstig ontwaken van Ṣanaᶜā’.
YouTube: de gebedsoproep (al-aḏān) in Ṣanaᶜā’ voor het ochtendgebed: ṣalāt al-faǧr, vanaf alle actieve moskeeën die de oude stad rijk is.
Caterina Borelli. Caterina Borelli is cineaste en was in de Ḥaḍramaut om een film te maken over de leembouw (Mud brick) in die streek. Het resultaat van haar werk is op Vimeo te zien en heet The Architecture of Mud. Maya Borelli. Een mooie en vrolijke vrouw. Sergio Borelli. Deze oud-journalist heeft een persoonlijke pagina op Wikipedia: Sergio Borelli.
Kanonschot. Het is vandaag 4 Ramaḍān. Dat betekent dat het vastentijd is. Het begin en het einde van de vastendag wordt in Ṣanaᶜā’ aangekondigd met een kanonschot.
Interne link: Ramaḍān.
Geluidsopnames. Van de geluidsopnames die ik maakte, kan ik niets laten horen, want ik beschik niet over apparatuur om cassettebandjes te digitaliseren.
Transcriptie van de klinkers in Arabische woorden.
A / a klinkt als ‘a’ in ‘pan’, I / i klinkt als ‘i’ in ‘pin’, U / u klinkt als ‘oe’ in ‘poen’.
Ā / ā klinkt als ‘a’ in ‘ma’, Ī / ī klinkt als ‘i’ in ‘mi’, Ū / ū klinkt als ‘oe’ in ‘moe’.
Klik hier voor het overzicht van de transcriptie in Arabische woorden.
De auteur dezes kan niet garanderen dat alle links naar externe websites (dus die van derde partijen) altijd zullen blijven bestaan. Foto’s in Google Maps, bijvoorbeeld, kunnen verdwijnen wanneer de eigenaar ze weghaalt. Ook aan andere links kan een einde komen, of kunnen in ongebruik raken. Wanneer u een niet werkende link constateert kunt u dat melden in het reactieveld. Bij voorbaat dank.
Een paleis in Tarīm. Het is eigenlijk onvoorstelbaar dat zulke grote huizen helemaal van modder (in de zon gedroogde leem: Mud brick) zijn gebouwd. Na de communistische machtsovername in Zuid-Jemen in de jaren zestig, werden in Tarīm de eigenaren van deze paleizen verdreven en de nieuwe bewoners waren mensen die die voorheen slechter woonden. Aan onderhoud werd niets meer gedaan, zodat men wel in een groter huis woonde, maar op den duur niet perse beter.
Het Tarīm-project 1997
1998 – 2018: twintig jaar geleden
Tarīm: Hadramaut, Jemen
Dagboek 1998
(Dag 9469) Ik ben in Ṣanaᶜā’, de hoofdstad van Jemen, na een verblijf van enkele weken in in de Ḥaḍramaut (Zuid-Jemen) in de plaats Tarīm. – Ik logeer in het Gasmi-hotel. – Mijn collega Tawfīq vloog gisteren weer naar huis. Ik blijf nog enkele dagen in Jemen. – De munteenheid in Jemen is de Rial (YER). (1 rial = f. 0,015 (anderhalve cent), dus 100 rial = f. 1,50.)
Donderdag, 1 januari 1998.
Sana’a: 44/4. – 3 Ramaḍān.
Nachtelijke geluidsopnames van 23.55 tot 00.45 en 03.35 tot 05.50 uur*(1).
8.00 uur ontbijt.
Dagboek bijwerken.
Lezen in het boek van Tim Mackintosh-Smith: Yemen, travels in dictionary land*(2).
Slapen van 10.00 tot circa 11.30 uur.
Lezen.
Namiddag een uur door de stad wandelen. Ik wissel 100 US$ voor 12.950 rial.
Geld uitzoeken. Veel biljetten blijken te verschillen. Ik leg 1.915 rial opzij.
In de nieuwe stad van Ṣanaᶜā’ koop ik een krant: al-Thawra [De revolutie] en lees die in de lounge van het Taj Sheba hotel.
Onderweg naar het hotel koop ik bananen en smeerkaas. Met het brood dat ik nog heb, eet ik dat op mijn kamer op.
Lezen in het boek van Tim.
Einde van de Ramaḍān-dag (17.47 uur): het kanonschot. Ik neem het geluid daarvan op.
Slapen om circa 20.00 uur.
Geluidsopnames. Van de geluidsopnames die ik maakte, kan ik niets laten horen, want ik beschik niet over apparatuur om cassettebandjes te digitaliseren.
Transcriptie van de klinkers in Arabische woorden.
A / a klinkt als ‘a’ in ‘pan’, I / i klinkt als ‘i’ in ‘pin’, U / u klinkt als ‘oe’ in ‘poen’.
Ā / ā klinkt als ‘a’ in ‘ma’, Ī / ī klinkt als ‘i’ in ‘mi’, Ū / ū klinkt als ‘oe’ in ‘moe’.
Klik hier voor het overzicht van de transcriptie in Arabische woorden.
De auteur dezes kan niet garanderen dat alle links naar externe websites (dus die van derde partijen) altijd zullen blijven bestaan. Foto’s in Google Maps, bijvoorbeeld, kunnen verdwijnen wanneer de eigenaar ze weghaalt. Ook aan andere links kan een einde komen, of kunnen in ongebruik raken. Wanneer u een niet werkende link constateert kunt u dat melden in het reactieveld. Bij voorbaat dank.
Een impressie van Tarīm. Rechts op de foto een gebouw dat van leem is gebouwd (Mud brick), maar niet voorzien is van de witte beschermlaag Noera (Nūrah). Die substantie zit wel op de gebouwen links op de foto. Op de achtergrond is een deel van Tarīm te zien en verder op de achtergrond de Wādī Ḥaḍramaut, daar waar groen te zien is, dat zijn namelijk de dadelpalmbomen, het gewas (dadels) waarmee hier veel mensen hun brood verdienen. De in de Ḥaḍramaut alom tegenwoordige tafelbergen zijn aan de horizon te zien.
Het Tarīm-project 1997
1997 – 2017: twintig jaar geleden
Tarīm: Hadramaut, Jemen
Dagboek 1997
(Dag 9468) Samen met mijn collega Tawfīq ben ik in Ṣanaᶜā’, de hoofdstad van Jemen, na een verblijf van enkele weken in in de Ḥaḍramaut (Zuid-Jemen) in de plaats Tarīm. Daar werkten we in de Aḥgāf-bibliotheek voor handschriften. Zie: Jemen 1997 (beknopt overzicht). – Wij logeren in Ṣanaᶜā’ in het Gasmi-hotel. – Vanavond vliegt Tawfīq weer naar huis. Ik blijf nog enkele dagen in Jemen. – De munteenheid in Jemen is de Rial (YER). (1 rial = f. 0,015 (anderhalve cent), dus 100 rial = f. 1,50.)
Woensdag, 31 december 1997.
Sana’a: 43/5. Einde van het Tarīm-project. – 2 Ramaḍān.
Bij de British Council kopen we ieder een hardcover van het boek: Yemen: travels in dictionary land van Tim Mackintosh-Smith*(1), die hier in Ṣanaᶜā’ woont en van wie we na herhaalde vruchteloze pogingen, voor Tawfīq zelfs op de valreep, een korte dedicatie in het boek krijgen.
Kunstschilder Ruud Verkerk*(2) is een Jemen-hobbyist-fanaat. Hij spoorde Tim op en bezocht hem. Hij spoorde Tawfīq aan Tim te bezoeken. Ruud ontmoetten we al in de woestijn, afgelopen zondag, samen met een vriend.
Tussen 17.00 uur en 19.45 uur doen we drie pogingen. Zijn huisbazin moet ons twee keer teleurstellen. De derde keer is het raak. Tim is thuis en nodigt ons voor een gāt chew, maar we moeten afslaan. Buiten wacht een taxi met naast de chauffeur nog drie passagiers waarvan er twee naar de luchthaven moeten. Tawfīq overigens ook, naast Ruud Verkerk en zijn vriend. Een Engelsman met een Oostenrijkse naam K. moet de stad in.
Tim woont in een wijk van de oude stad van Ṣanaᶜā’.
Na de British Council gaan we naar de Nederlandse Ambassade waar de Ambassadeur zomaar meer dan een uur voor ons vrijmaakt.
Hij heeft al-Mawsoeᶜat al-Yamaniyya [de Jemenitische encyclopedie] en zegt dat hij haar niet lezen kan. Ik vraag hem of hij ervan af wil en ik mag de twee dikke pillen meenemen. (Zo dik nou ook weer niet.)
Tawfīq heeft last van twee pijnlijke knieën sinds die vrijdagse klimpartij (Yool) in Tarīm op 19 december jl.
Lunchen in het Taj Sheba Hotel.
Ik ga met Tawfīq naar de luchthaven. Daarna in het hotel. [Tawfīq gaat naar Nederland.]
Ik maak tussen 23.55 en 00.45 uur geluidsopnamen van de jaarwisseling in Jemen. Het is stil op straat, dat wil zeggen: het normale lawaai, geen Nieuwjaarsdrukte*(3).
Nieuwjaar. Natuurlijk vieren de Jemeniten niet de ‘christelijke’ jaarwisseling, maar gewoonlijk de islamitische. Die valt op 1 moeharram van de islamitische kalender. In 1996, toen ik ook in Jemen (Tarīm) was, viel die dag op 18 mei. Nieuwjaar heet in het Arabisch Yaum ra’s al-sana. (De dag van ‘de kop’ van het jaar, waarbij de kop natuurlijk synoniem is aan het begin.)
Wikipedia: Islamitische kalender.
Transcriptie van de klinkers in Arabische woorden.
A / a klinkt als ‘a’ in ‘pan’, I / i klinkt als ‘i’ in ‘pin’, U / u klinkt als ‘oe’ in ‘poen’.
Ā / ā klinkt als ‘a’ in ‘ma’, Ī / ī klinkt als ‘i’ in ‘mi’, Ū / ū klinkt als ‘oe’ in ‘moe’.
Klik hier voor het overzicht van de transcriptie in Arabische woorden.
De auteur dezes kan niet garanderen dat alle links naar externe websites (dus die van derde partijen) altijd zullen blijven bestaan. Foto’s in Google Maps, bijvoorbeeld, kunnen verdwijnen wanneer de eigenaar ze weghaalt. Ook aan andere links kan een einde komen, of kunnen in ongebruik raken. Wanneer u een niet werkende link constateert kunt u dat melden in het reactieveld. Bij voorbaat dank.
Deze foto hoort nog bij 14 december jl. toen wij in Tarīm op de zandheuvel stonden om de bezoekers van de begraafplaats Zanbal te fotograferen.
Het Tarīm-project 1997
1997 – 2017: twintig jaar geleden
Tarīm: Hadramaut, Jemen
Dagboek 1997
(Dag 9467) Samen met mijn collega Tawfīq ben ik in Ṣanaᶜā’, de hoofdstad van Jemen, na een verblijf van enkele weken in in de Ḥaḍramaut (Zuid-Jemen) in de plaats Tarīm. Daar werkten we in de Aḥgāf-bibliotheek voor handschriften. Zie: Jemen 1997 (beknopt overzicht). – Wij logeren in Ṣanaᶜā’ in het Gasmi-hotel. – De munteenheid in Jemen is de Rial (YER). (1 rial = f. 0,015 (anderhalve cent), dus 100 rial = f. 1,50.)
Dinsdag, 30 december 1997.
Sana’a: 42/6. 1 Ramaḍān.
Op 7.00 uur.
Geen water in het hotel. Ik poets mijn tanden met koud water. Het lijkt alsof mijn tanden uit mijn mond vallen. Ik kan absoluut niet tegen iets kouds aan mijn tanden, omdat ik in mijn jeugd mijn tanden met Macleans (een soort ruw-zand-tandpasta) poetste.
Bij de Nederlandse Ambassade leverde ik mijn paspoort in, om een uitreisvisum te krijgen.
Tawfīq doet boek-inkopen.
Bij het Ministerie van Huisvesting weet Tawfīq zeer voortvarend voor ieder van ons drie prachtige Jemen-posters Yemen Habitat II los te krijgen.
De ontvangst op het Frans Instituut, tegenover het Ministerie van Informatie (in een smal steegje) is gezellig en goed.
Al-Gasmi-hotel: douchen. (Vanochtend was er geen water.)
Lunch: Taj Sheba.
Interview met The Yemen Times.
Bij de Ambassadeur een ontvangst, met de familie C., moeder, zoon en diens echtgenote, woonachtig in het Taj Sheba-hotel, dagelijks gebruik makend van de beautysalon, laten hun licht schijnen op de Jemenitische samenleving, de ambassadeursvrouw voorop, in afwijzing van deze maatschappij.
DK., [van de Ambassade] die ons te eten nodigde, doet dat in de voor ons zoveelste rijst met kip-tent, zij het dat de kip op is. We delen een vis, terwijl Tawfīq een stuk onbekend vlees verorberd. Traditioneel Jemenitisch eten. Voor haar een bijzonderheid, voor ons dagelijkse kost, weken lang, maar je mag een gegeven paard niet in de bek kijken. Tawfīq dingt 500 rial af op de oorspronkelijke prijs van 3.000 rial, niet traditioneel Jemenitisch!
Interview (zeg maar: dictee van Tawfīq) met een journalist van al-Ayyām [De Dagen] van 23.00 tot 00.00 uur in de lounge van het Taj Sheba-hotel.
Hotel al-Gasmi: financiën. (Ik ben 3.000 rial kwijt!)
Bed circa 02.00 uur.
Transcriptie van de klinkers in Arabische woorden.
A / a klinkt als ‘a’ in ‘pan’, I / i klinkt als ‘i’ in ‘pin’, U / u klinkt als ‘oe’ in ‘poen’.
Ā / ā klinkt als ‘a’ in ‘ma’, Ī / ī klinkt als ‘i’ in ‘mi’, Ū / ū klinkt als ‘oe’ in ‘moe’.
Klik hier voor het overzicht van de transcriptie in Arabische woorden.
De auteur dezes kan niet garanderen dat alle links naar externe websites (dus die van derde partijen) altijd zullen blijven bestaan. Foto’s in Google Maps, bijvoorbeeld, kunnen verdwijnen wanneer de eigenaar ze weghaalt. Ook aan andere links kan een einde komen, of kunnen in ongebruik raken. Wanneer u een niet werkende link constateert kunt u dat melden in het reactieveld. Bij voorbaat dank.
Dit zijn bijenkorven die we zagen, toen we op weg waren naar het Mausoleum van Sjeik ᶜOemar in de Wādī ᶜAdm. Dat was op 12 december jl.
Het Tarīm-project 1997
1997 – 2017: twintig jaar geleden
Tarīm: Hadramaut, Jemen
Dagboek 1997
(Dag 9466) Samen met mijn collega Tawfīq arriveerde ik gisteren vanuit de Ḥaḍramaut, na een autorit door de woestijn, in Ṣanaᶜā’, de hoofdstad van Jemen. – Wij logeren in het Gasmi-hotel. – Vandaag nemen wij deel aan een gāt-sessie*(1) ten huize van de hoogste diplomaat in Jemen uit een van de Golfstaten. – Tijdens deze gāt-sessie pleit de gastheer, een moslim, voor het instellen van algemeen homohuwelijk, ruim drie jaar voordat dat in Nederland, als eerste land ter wereld, op 1 april 2001 zal worden ingevoerd. (Maar: hier is het er en daar nog lang niet.) – Mijn verslag, op mijn laptop geschreven, bevat meer (achtergrond)informatie dan mijn dagboekverslag. – De munteenheid in Jemen is de Rial (YER). (1 rial = f. 0,015 (anderhalve cent), dus 100 rial = f. 1,50.)
Maandag, 29 december 1997.
Sana’a: 41/7. Na zonsondergang begint de vastenmaand Ramaḍān*(2).
Op 6.30 uur.
Ontbijt.
Werkoverleg tussen Tawfīq en mij.
Circa 10.30 uur in Nederlandse Ambassade.
Van 11.00 tot 11.45 uur een interview met de krant al-Ṯawra. [De Revolutie.] (Geen foto’s.)
Rondhangen.
Tussen 13.00 en 15.00 uur overleg / lunch met DK. van de Nederlandse Ambassade, Tawfīq en Abd al-Aziz S. (1951–1999), hoofdredacteur van The Yemen Times*(3).
Hotel.
Van 16.30 tot rond 21.00 uur of iets later een gāt-sessie ten huize van de hoogste diplomaat in Jemen uit een van de Golfstaten.
We waren daar uitgenodigd door een [locale] medewerker van de Nederlandse Ambassade.
Er werd daar voornamelijk Arabisch gesproken.
Tijdens het gesprek werden wel vragen aan Tawfīq gesteld. Toen het over het Arabisch – Israëlisch conflict ging en de rol daarin van Nederland in de jaren zeventig, zei de gastheer tegen mij, op fluistertoon (want hij had me al spoedig naast hem genodigd), dat de meeste Arabieren wat zoeken achter al die Westerse belangstelling voor de islamitische wereld, een samenzwering of iets dergelijks*(4)
Mede geïnspireerd door die opmerking stel ik een uur later aan het gezelschap de vraag of iedereen zijn visie op het Westen, in het algemeen, wil geven, zonder vooringenomenheid. De medewerker van de Nederlandse Ambassade is mijn vertaler. Er zijn tussen de vijftien en twintig mensen en de antwoordsessie duurt meer dan twee uur.
Tijdens die sessie, rond 20.45 uur, begint de vastenmaand Ramaḍān, een dag eerder dan verwacht.
Tawfīq wilde discussiëren, maar dat wilde ik niet toestaan.
Welke antwoorden ontving ik? (Kritiekloos opgeschreven.)
(Er waren kunstenaars, literatoren, dichters, journalisten en diplomaten.)
De Ambassadeur uit een van de Golfstaten begint.
Hij vindt de Westerse waarden ten opzichte van Westerse vrouwen verwerpelijk. De zwakke familiebanden storen hem.
Er is veel onbegrip over de islam en het hebben van meerdere vrouwen is niet bespreekbaar.
*(02)
De veel aangekondigde World Order moet komen, er moet meer humanisme zijn.
*(03)
De relatie Noord / Zuid is problematisch. Het Noorden legt zijn cultuur op, zonder de politiek te dwingen zich te wijzigen.
*(04)
Het Noorden pleegt cultuurkolonialisme door economisch overwicht.
*(05)
NGO’s moeten ontwikkeling bevorderen zonder politieke invloed uit te oefenen.
Er is sprake van Eurocentrisme, dat brengt Nazisme en Fascisme voort.
*(12)
Rigide levenswijze van Westerlingen, ‘time is money’ mentaliteit. Oppervlakkige levensstijl.
*(13)
Gebrek aan emoties. Afstandelijke Westerling informeert niet naar privéomstandigheden.
*(14)
Noorderling ziet Zuiderling als iemand die in traditionele kleding moet lopen. Als die dat niet doet dan wordt de persoon afgewezen: Cultuurkolonialist.
*(15)
Iemand klaagt erover dat hij in Nederland erg hard moest studeren en daarom geen sociaal leven kon opbouwen. Volgens hem werd hij extra zwaar belast bij zijn studie omdat hij een buitenlander was.
Rationalisme en vrijheid erg goed. Oosten wil dit ook.
*(17)
Westen te vrij en te open. Drugsverslaafden in het openbaar zichtbaar, wekt ergernis. (Zegt iemand over Nederland.)
*(18)
Materiële ontwikkeling goed voor de hele wereld, maar de aanbidding van het lichaam, seks, homoseksualiteit voelt als een teleurstelling over het Westen.
*(19)
Onjuiste en onrechtvaardige kijk op de islam.
*(20)
Alle ontwikkeling van het Westen komt oorspronkelijk uit het Oosten.
Noorderlingen pionier van de ontwikkeling, dus speciale verantwoordelijkheid, maar ook de islam heeft die verantwoordelijkheid.
*(23)
Een soort hokjesdenken van het Westen ten opzichte van het Oosten
Er volgt een lang verhaal van een man met een stok. Ik kan er nauwelijks een touw aan vastknopen. (Hij doet het in het Engels.) Voortdurend valt hij weer in islamitische dogmatiek. Twee keer spoor ik hem aan zijn eigen menig weer te geven.
Volgens hem worden essentiële vragen niet gesteld. Oorsprong van de mens en dat er wat na de dood is, wordt niet onderzocht.
De Franse revolutie was er voor de blanke, niet voor de rest van de wereld. Dit is de oorzaak van het extremisme.
Secularisme vindt zijn oorsprong in de islam.
Wat bedoelt hij? Of begrijp ik hem verkeerd?.
*(24)
Westen nog steeds expansionistisch / kolonialist. Democratiseren goed voor de Derde Wereld.
*(25)
Kloof tussen Noord en Zuid hindert wederzijds begrip. Er is gebrek aan vertrouwen van het Westen in anderen. Er is sprake van een problematische relatie.
Oosten wil eigen weg bewandelen. Problemen van het Westen irrationeel voor oplossing. (??)
*(27)
Westen denkt alles te weten. Europeanen hebben een superioriteitsgevoel.
*(28)
Realisering van de doelen van de ontwikkeling: meer aandacht voor de armen. We zitten allemaal in dezelfde boot.
*(29)
In de oudheid was het Oosten de basis van de cultuur. In de oudheid was het Oosten verder ontwikkeld dan het Westen. Nu is het andersom.
Oosterlingen verachten de waarden van het Westen. Er is in het Westen seksmisbruik, de liefde wordt in het openbaar bedreven. Obsceniteiten in de film.
De persoon in kwestie werd in Tsjechië bij een medische behandeling door een verpleegster gedwongen zich geheel uit te kleden. Hij weigerde zijn onderbroek uit te doen en werd dus beschouwd als lid van een primitieve samenleving. Een onderontwikkeld iemand.
*(30)
Wetenschap in het Westen ver ontwikkeld.
Verspreiding van het geloof / de godsdienst vanuit het Westen succesvol.
Technologie een succes.
Historische verantwoordelijkheid van het Westen voor de wereld.
Globalisering doorvoeren, maar die is niet zaligmakend. Er zijn ook nadelen.
*(32)
Vrijhandel van goederen tegengaan, materialisme bestrijden.
Diversiteit is de basis van de ontwikkeling.
*(33)
Zuiden wijst Westerse levensstijl af, geschokt door vrijheid, met uitzondering van de hogere, het Westen imiterende klasse, die deze levensstijl van oppervlakkigheid zonder nadenken overnam.
Meerderheid van de bevolking is conservatief. Zij staat vijandig tegenover het Westen. Alles uit het Westen is verwerpelijk.
*(34)
De gastheer is het laatste aan het woord. Hij zegt het met 99% van de sprekers oneens te zijn.
Waarden en zekerheden, zo benadrukt hij enige malen, zijn niet absoluut. Er zijn geen absoluutheden. [Behalve deze dan!: dixi.]
Hij heeft geen kritiek op de ethische en morele waarden van het Westen.
Iedereen op de hele wereld moet vrijheid hebben. Politieke wil opleggen is niet goed. Humanisme vóór alles. Westerse waarden voor iedereen, zonder restrictie. Identiteit niet vast, maar veranderlijk.
Iedereen moet overal kunnen samenwonen met of zonder huwelijk: van ongelijk en gelijk geslacht.
De dubbele standaard voor toepassing van de mensenrechten moet het Westen laten vallen. Mensenrechten eisen van alle landen! Zonder restricties.
Gelukkig vraagt mij niemand wat ik ervan denk, of wat ik van de Arabische wereld denk.
Ik had het over de openheid van hen willen hebben, over het ontbreken van een scheiding tussen kerk en staat en het aanwezig zijn van een scheiding tussen man en vrouw.
Ik dank hen voor hun bijdrage en zeg alles goed te zullen bestuderen. (De vertaler, de medewerker van de Ambassade, lacht er een beetje om.)
Tawfīq, die eerder gezegd had een bom (goenboela) in het gezelschap te willen gooien, doet dat alsnog. Die van zelfkritiek. (Iets wat hij het gezelschap impliciet verwijt, het ontbreken ervan, natuurlijk.)
Ik merkte dat dit een andere bom was dan de oorspronkelijke. (Hij had willen zeggen, zo vertelde hij me later, dat christenen kunnen zeggen dat de eerste christen een jood was*(5).)
Tawfīq kaart de scheiding van de maatschappij in een mannelijk en een vrouwelijk deel aan. Waar zijn de vrouwelijke deelnemers van deze gāt-sessie?
Er is hier vrijheid van gesproken woorden, maar is er ook vrijheid van het geschreven woord?
Invloed van het Oosten op het Westen groot. Hij (Tawfīq) besluit met de woorden: Ex oriente lux. (Uit het Oosten komt het licht.)
De tijd is op deze avond van het begin van de Ramaḍān om. De mensen gaan één voor één naar huis.
Hoe zouden ze denken over de rest van de Arabische wereld en hun puissant rijke geloofsgenoten? Terwijl Nederland en Japan de grootste geldschieters zijn in Jemen?
Volgens de gastheer kan iedereen bij een gāt-sessie zeggen wat hij wil, zonder restricties. Hij kent niet al zijn bezoekers. Enkelen komen altijd, anderen zijn nieuw, dat is geen belemmering voor de vrijheid van meningsuiting.
Gebruikte ik gāt? Ja, in het begin kauwde ik alles fijn en probeerde het spul in mijn mond te houden. Het speeksel spoelt alles naar beneden. Later kauw ik niet meer en stop de blaadjes meteen in mijn wang. Dan bijt ik er een paar keer op. Ik neem niet zoveel en merk dan ook niets van een effect. (Later lees ik dat de beginner nooit iets van een effect merkt.)
Hotel al-Gasmi circa 21.30 uur.
Normaal gesproken kan ik heel veel van mijn daden van minuut tot minuut reconstrueren. Deze avond echter kan ik me tot nu toe niet herinneren hoe we ons verplaatsten van het al-Gasmi-hotel, naar het Taj Sheba hotel. Tot aan de overkant van de Sayla [(droge) rivierbedding] liepen we. Tot aan de Alī Abd al-Moeġnī-straat, tegenover het Taj Sheba-hotel, weet ik niets meer.
Tawfīq is erg stil. Door de gāt?
Hotel circa 23.00 uur.
Lezen: Yemen Times. Bed circa 00.00 uur.
Ik sprak even met de deurwacht, ook bediende op het terras. Hij kijkt altijd naar me. Hij heeft een zachte stem. Nu heeft hij een gāt-bult. [In zijn wang.]
Over twee of drie maanden zal hij trouwen, in een dorp in de buurt van (tussen) Ibb en Taᶜizz)
De hemel zal rood zijn van de afgevuurde kogels ter ere van hem!
Enkele dagen later vraag ik naar zijn naam. Hij heet NS.
Ik schreef, op mijn laptopcomputer, een lange brief voor mijn relaties in Nederland. Die bevat interessante achtergrondinformatie, die eigenlijk te veel was om ook nog eens extra in mijn dagboek neer te pennen. Ik citeer hier uit die tekst.
De gastheer heeft een heel andere kijk op het Westen en is het voor 99% oneens met zijn gasten. Hij zegt dat er geen waarden en zekerheden zijn die absoluut zijn. De man is voor volledige (persoonlijke) vrijheid, waarbij hij expliciet zegt dat ieder individu zo moet kunnen leven zoals hij of zij dat wil. Gehuwde of ongehuwde relaties, samenlevingsvormen van gelijk of ongelijk geslacht. Volgens de gastheer moet dat allemaal mogelijk zijn. Hij heeft slechts kritiek op het eurocentrisme, verder omhelst hij alle westerse waarden.
Ik kon mijn oren niet geloven. Nog nooit heb ik een Arabier ontmoet die dit durfde te zeggen en ook nog wel en plein public. Zijn afwijzing van absolute waarheden en zekerheden betekent, dat volgens hem de islam, of enige andere godsdienst, geen absoluut gegeven is en als gevolg van die uitspraak, God ook niet. Er zijn maatschappijen die je voor minder een kopje kleiner maken.
Ik vroeg de man of dit geen consequenties voor hem had, maar hij legde mij uit dat tijdens een gāt-sessie iedereen voor zijn mening uit mag komen, zonder dat dat gevolgen heeft voor de spreker. Toen ik veronderstelde dat hij dat alleen maar kon doen met de mensen van zijn vaste kring, zei hij dat sommige mensen iedere week komen (maandag was de vaste bijeenkomstdag) maar dat er ook iedere week een aantal vreemde, nieuwe, gezichten bij zijn. Vrije meningsuiting is dus tijdens een gāt-zitting mogelijk.*(6)
De maansikkel werd dit jaar gedurende mijn gāt-sessie, om ongeveer 20.45 uur waargenomen. Het begin van de Ramaḍān kwam ook voor de aanwezigen onverwachts, hoewel ze er al enigszins rekening mee hadden gehouden dat het zou kunnen gebeuren.
Men vertelde mij, voordat we naar het huis van de gastheer gingen, dat de vooravond van de Ramaḍān in Soedan Ḵamriyya heet. (De persoon die ons mee nam naar deze gāt-sessie is een Soedanees). Ḵamr is het Arabische woord voor wijn, een voor moslims verboden drank. Ḵamriyya impliceert dan dat “losbandigheid” is toegestaan. Ook het drinken van ḵamr, zo zei de Soedanees. Alles(?) is toegestaan.
Onze gastheer haalde de drank echter niet tevoorschijn, hij had die waarschijnlijk niet in huis. Drank is officieel niet te koop in Jemen.
Gāt-sessie. (ﺍﻟﻘﺎﺕ) Gāt geldt in Jemen als een ‘eerste levensbehoefte’, maar in sommige Golfstaten, zoals in Verenigde Arabische Emiraten en in Koeweit, is het in bezit hebben van gāt is al genoeg voor zestien jaar gevangenisstraf, laat staan het gebruik ervan. Ik heb me zelfs laten vertellen dat in Saoedi-Arabië het hoofd van de romp gescheiden wordt, middels een zwaard, wanneer je dit spul alleen maar bij je hebt. Gāt is een licht verdovend en verslavend middel. Iedere namiddag, 365 dagen per jaar, valt in heel Noord-Jemen de economie volledig stil voor het gāt-gebruik.
De gāt-blaadjes komen van een struik (Catha edulis) en mogen niet ingeslikt worden, maar moeten in de mond ‘opgeslagen’ worden, in de wang. Daarom heet het gebruik ervan het opslaan van de gāt: ḵazn al-gāt.
Volgens (niet door mij gecontroleerde) bronnen zou in Noord-Jemen 80% van de mannen en 60% van de vrouwen verslaafd aan de gāt.
Een bijkomend effect van het middel, naast de roes, is dat het de eetlust onderdrukt. Veel Jemenieten zijn zo mager als een lat en hebben benen niet veel dikker dan luciferstokjes.
De bijeenkomst die ik bijwoonde speelde zich af in het woonhuis van de hoogste diplomaat uit een van de Golfstaten. Er zat een groep van ongeveer achttien tot twintig mannen op kussens op de grond langs de vier wanden van de mafraǧ. Wij mochten tussen hen plaatsnemen en kregen van enkelen enkele takken gāt aangeboden.
Wikipedia: Qat (drug). Mafraǧ. Een kamer in een woonhuis die speciaal gebruikt wordt voor gāt-bijeenkomsten. Meestal bevindt die zich op de hoogste verdieping, maar het komt voor dat een grote kamer op een andere verdieping, of op de begane grond, gebruikt wordt als mafraǧ.
Interne link: Mafraǧ.
Ramaḍān. Ramaḍān, is de naam van de negende maand van de islamitische kalender en is de maand waarin moslims tussen zonsopgang en zonsondergang verplicht zijn te vasten. Het naam Ramaḍān is in onze streken min of meer een synoniem geworden voor ‘vasten’, maar in het Arabisch heet deze (in-)activiteit: al-ṣaum: het vasten, gedurende de maand Ramaḍān.
Het vasten, an sich, heet: ṣiyām en een man die zich daaraan houdt is een ṣā’im en een vrouw een ṣā’ima. (Meer geslachten kent de islam niet.)
De islam kent twaalf maan-maanden. Hiervan hebben zes maanden 29 dagen en de overige maanden 30 dagen. De achtste maand heet Šaᶜbān [Sja’baan] en omvat 30 dagen. Om het begin van elke maand, dus ook van de Ramaḍān, vast te stellen moet de nieuwe maan waargenomen worden door iemand die te goeder naam en faam bekend staat (een persoon die ᶜadl is) en het begin van de maanden mag niet berekend worden.
Een islamitsche nieuwe dag begint niet, zoals in onze streken gebruikelijk is, om middernacht, maar vangt aan direct na zonsondergang.
Wanneer nu aan het eind van de 29e Šaᶜbān, dat is vlak voor zonsondergang, of in avond of nacht van de 30e Šaᶜbān (de nieuwe dag begint immers na zonsondergang), maar dus nog voordat het daglicht van de laatste dag aanbreekt, een ᶜadl de nieuwe maan waarneemt, moet nog die ochtend de maand Ramaḍān beginnen en dus ook het vasten een aanvang nemen. Wanneer de nieuwe maan onzichtbaar is gebleven, door bewolking, of door een andere oorzaak, dan vangt de maand Ramaḍān pas aan na afloop van de dertigste dag van de achtste maand Šaᶜbān. Dus wanneer die ‘vol’ is: 30 dagen lang is. De dertigste Šaᶜbān geldt dan als een ‘twijfeldag’. Wanneer de nieuwe maan wordt waargenomen en de volgende ochtend de maand Ramaḍān aanvangt, maakt men dit bekend middels een kanonschot. Hoe dat daarvoor gebeurde, voordat kanonnen in de islamitische wereld werden geïntroduceerd, weet ik niet, waarschijnlijk werd de blijde boodschap (want Ramaḍān is de maand waarin moslims niet dood kunnen gaan, zie: 4 december jl.) vanaf de minaretten rond geschreeuwd.
Een vastendag in de maand Ramaḍān vangt aan bij zonsopgang (faǧr) en eindigt bij zonsondergang (maġrib). De eerste avondmaaltijd na het vasten heet faṭoer en de laatste (ochtend) maaltijd heet saḥoer.
Dat vasten is zeer wel doenlijk wanneer men in streken tussen beide keerkringen woont, maar de almachtige en alwetende god, die deze vastenperiode verordonneerde, wist waarschijnlijk niet dat de aarde een bol was en dat moslims in de buurt van de polen zouden gaan wonen, waar het zonlicht niet altijd doordringt, of, in een ander jaargetijde, nooit ondergaat. In ieder geval schrijft de wereldreiziger Ibn Baṭṭoeṭa (Tanger, 1304 – Fez, 1368 of 1369 AD.) in zijn reisverslag over het ongemak dat moslims in Rusland ervaren, met name in de zomer, wanneer net is opgeroepen voor het avondgebed, na zonsondergang en men dus het vasten mag breken, binnen de kortste keren alweer opgeroepen wordt voor het ochtendgebed, bij zonsopgang, en men dus weer moet beginnen met vasten.
Het vasten bestaat voor een moslim in een volstrekte onthouding van zowel alle spijs en drank als van de echtelijke omgang met zijn vrouw of vrouwen. De wet is in dit opzicht zeer streng. De geringste vaste of vloeibare voedingsbestanddelen, zelfs de rook van tabak of opium, welke in het lichaam komen, maken het vasten voor de gehele dag ongeldig en iedere handeling ter bevrediging van de wellust is een vastende volstrekt verboden. Van de vroegste morgenstond tot na zonsondergang heeft men onafgebroken in deze toestand van onthouding door te brengen.
Alvorens men aanvangt met vasten moet men de intentie tot vasten formuleren. (De nieyyah.)
Aanbevelenswaardig geldt het om de gehele dag in gepaste stemming door te brengen. Vooral onthoudt men zich van twisten, schelden, liegen en kwaadspreken, ook van ‘boze begeerten’. Daarentegen beijvert men zich, naar vermogen, in het volbrengen van goede werken, zoals het reciteren van de koran of naar een recitatie van de koran luisteren.
Verplicht tot vasten is iedere meerderjarige moslim die in het bezit is van zijn / haar verstandelijke vermogens. (ᶜAgil en Bāliġ.)
Minderjarigen zijn niet tot vasten verplicht, maar moeten vanaf hun zevende jaar daartoe aangespoord worden.
Krankzinnigen zijn uitgesloten van vasten, omdat zij niet in staat zijn de intentie (de nieyyah) te formuleren.
Vrouwen, die door de menstruatie in een ritueel onreine toestand verkeren, zijn daardoor wettelijk verhinderd te vasten en moeten de verzuimde vastendagen later inhalen.
Vrijstelling tot vasten geldt voor:
1.) Zieken en reizigers. Verzuimde dagen moeten later worden ingehaald. Met hen gelijkgesteld zijn personen die iedere nacht zware arbeid moeten verrichten en daardoor niet tot vasten in staat zijn.
2.) Zwangere en zogende vrouwen, maar ook zij moeten de verzuimde dagen later inhalen.
3.) Ouderen en zieken, die niet meer op herstel kunnen rekenen, hoeven niet te vasten en kunnen de verzuimde dagen ook later niet meer inhalen. Zij moeten daarom een losprijs of zoengeld (fidya) besteden om een bepaalde hoeveelheid levensmiddelen aan de armen te geven. De hoeveelheid is in de islamitische wet vastgesteld.
Op het opzettelijk verbreken van de vasten staat een niet malse boete.
—
Een deel van bovenstaande tekst is gebaseerd op: Handleiding tot de kennis van De Mohammedaansche wet volgens de leer der Sjāfiᶜitische school, door Dr. Th. W. Juynboll. 4e druk. Leiden, E.J. Brill (1930).
WorldCat: Handleiding tot de kennis ….
Interview met al-Ṯawra en The Yemen Times over de al-Aḥgāf-bibliotheek voor handschriften (manuscripten) te Tarīm, waar wij een maand werkten, in het kader van het geschenk van de Nederlandse regering aan die bibliotheek.
Samenzwering. Zie ook Abd al-Karīm op 10 december jl.
De diplomaat, in wiens huis wij te gast waren tijdens deze gāt-sessie, fluisterde in mijn oor dat men in de Arabische wereld westerse oriëntalisten ziet als een soort spionnen, mensen die iets te verbergen hebben, mensen die voor een westerse mogendheid werken, die per definitie, zo lijkt het wel, pro-Israëlisch is. Men kan zich niet voorstellen dat er in het Westen mensen zijn die serieus belangstelling hebben voor de Arabische / islamitische wereld en zich toch niet tot de islam bekeren. Een vergelijkbare belangstelling voor het Westen komt in de Arabische wereld niet voor. Occidentalisten zijn er niet.
Anti-semitisme. Men mag veronderstellen, dat, zacht gezegd, er in de islamitische wereld geen gunstige opinie bestaat over Joden in de wereld. Uit eigen ervaring kan ik er een en ander over melden.
Zie 1992: 28 juli, waarop men in Syrië mij vertelt dat het jammer is dat Adolf Hitler dood is, want nu is er niemand meer die de joden vermoordt. 5 augustus, wanneer een communist van de Koerdische PKK-partij me in Damascus vertelt dat Adolf Hitler een goede vent was. 7 augustus, als een Franse vriendin in Damascus mij erop wijst dat de Syriër, die ons namens zijn regering moet bespioneren, een fan van Adolf Hitler is.
Zie 1996: 3 juni wanneer een familielid van de gastheer, in wiens huis in Tarīm ik aan een avondmaaltijd aangeschoven ben, mij verschrikt vraagt: “Toch zeker geen Joden?”, nadat ik hem uitgelegd had dat in Nederland alle godsdiensten aanwezig zijn en een gelijkwaardige plaats hebben.
Het vrije woord. Het opschrijven en publiceren van je eigen kritische mening is natuurlijk een ander verhaal, zoals ik hoorde van de hoofdredacteur van de in het Engels verschijnende kritische krant The Yemen Times. Als je bijvoorbeeld zou willen publiceren over corrupte ambtenaren of ministers kan dat je dood betekenen. Je kritisch uitlaten over de islam ligt eveneens moeilijk. The Yemen Times is (in 1997 / 98) op Internet te vinden, maar nu (2017) niet meer, als gevolg van de burgeroorlog in Jemen.
Transcriptie van de klinkers in Arabische woorden.
A / a klinkt als ‘a’ in ‘pan’, I / i klinkt als ‘i’ in ‘pin’, U / u klinkt als ‘oe’ in ‘poen’.
Ā / ā klinkt als ‘a’ in ‘ma’, Ī / ī klinkt als ‘i’ in ‘mi’, Ū / ū klinkt als ‘oe’ in ‘moe’.
Klik hier voor het overzicht van de transcriptie in Arabische woorden.
De auteur dezes kan niet garanderen dat alle links naar externe websites (dus die van derde partijen) altijd zullen blijven bestaan. Foto’s in Google Maps, bijvoorbeeld, kunnen verdwijnen wanneer de eigenaar ze weghaalt. Ook aan andere links kan een einde komen, of kunnen in ongebruik raken. Wanneer u een niet werkende link constateert kunt u dat melden in het reactieveld. Bij voorbaat dank.
Dit is de militaire post aan de zijde van de Ḥaḍramaut. De persoon, in het midden van het beeld, is misschien wel die jongeman die ons om een lift verzocht en die door een militair werd weggevoerd. Ik weet het niet meer. De tafelbergen op de achtergrond horen nog bij de laatste Ḥaḍramitische kenmerken. Links (niet in beeld) ligt de woestijn, de Ramlat al-Sabᶜatayn, die we zullen doorkruisen op weg naar Ma’rib en Ṣanaᶜā’.
Het Tarīm-project 1997
1997 – 2017: twintig jaar geleden
Tarīm: Hadramaut, Jemen
Dagboek 1997
(Dag 9465) Ik ben in de Ḥaḍramaut (Zuid-Jemen) even buiten de stad Šibām en logeer daar in het Gaṣr al-Ḥawṭa-hotel (Het Ḥawṭa Palace Hotel). Vandaag gaan mijn collega Tawfīq en ik met een auto en Bedoeïenengids door de woestijn naar de hoofdstad van Jemen: Ṣanaᶜā’. – Mijn verslag, op mijn laptop geschreven, bevat meer (achtergrond)informatie dan mijn dagboekverslag. – De munteenheid in Jemen is de Rial (YER). (1 rial = f. 0,015 (anderhalve cent), dus 100 rial = f. 1,50.)
Zondag, 28 december 1997.
Šibām (Šibām: Gaṣr al-Ḥawṭa-hotel) – Ṣanaᶜā’: 40/8.
’s Nachts werd ik een paar keer wakker, maar om 04.15 uur liep de wekker af en maakte me definitief wakker.
Op circa 04.30 uur.
Om 05.00 uur vertrekken Tawfīq en ik met een Landcruiser (zonder ontbijt) naar Ṣanaᶜā’, waar we om 17.00 uur het Gasmi-hotel betreden.
Onze chauffeur tot Ma’rib is Nāǧī van de Ašrāf-stam uit Ma’rib. Hij heeft twee dochters en zeven kamelen. Deze auto is niet van hem, maar van de šarīf.(?)
We rijden westwaarts, maar Šibām zien we niet.
We komen rond 06.00 uur aan bij het restaurant al-Maḵnag, waar ik verleden jaar met Abd al-Raḥmān en de chauffeur Muhammad drie keer kwam, op de dag dat we Wādī Dūᶜan bezochten*(01).
Daar stapt de tweede Bedoeïen, die vanaf Gaṣr al-Ḥawṭa in de auto zat, uit. We blijven een uur in het restaurant en eten er ḵoebz (het grote platte brood, dat alleen smaakt als het warm is, maar anders als karton is) met gebakken ei.
Omdat ik gevolg moet geven aan de roep van de natuur, ben ik geen getuige van het ritueel slachten van een kameel. Ik zie wel het ontzielde lichaam hangen.
Vanuit al-Maḵnag ‘duiken’ we om circa 07.00 uur het zand in: de Ramlat al-Sabᶜatayn*(02).
Nāǧī heeft behalve een pistool, ook een Kalasjnikov*(03) (voor de show?) bij zich.
Tot circa 13.00 uur duurt het voordat we in Ma’rib zijn.
We maken kennis (al in het al-Maḵnag restaurant) met een stel Fransen. Een jongeman, die nog moet afstuderen in het Arabisch, zijn vrouw, een proto-historica en een vriendin, die op bezoek is bij hen.
De jongeman rijdt zelf in een Mitsubishi Pajero door de woestijn, terwijl Nāǧī hen ook gidst. De kennismaking blijft op het oppervlakkige niveau.
Nāǧī is een knappe jongeman, een echte Bedoeïene, met een kop zoals die op de foto’s van Wilfred Thesiger*(04) voorkomen. Een karakteristieke Bedoeïenenkop, een en ander wordt versterkt door de rode koefiyya*(05) die hij draagt.
De weg door de woestijn begint daar waar de tanks ingegraven zijn, met de loop de woestijn in gericht, waar een aantal soldaten staan, een theehuis is en twee mannen in barakken wonen.
Een jongen, duidelijk in de war, vraagt aan ons een lift. Tawfīq weigert die. Hoe zou ik hebben gereageerd? Ik was er niet tuk op om hem mee te nemen. Hoe komt zo iemand zover van de bewoonde wereld, hier terecht?
Na een woordenwisseling met Nāǧī wordt de jongen door een militair afgevoerd / meegenomen.
De andere kant van de woestijn wordt ook begrensd door tanks, niet ingegraven, deze keer, maar de lopen ook richting woestijn.
Tussen die lopen, in oost en west, één grote zandvlakte met op sommige plaatsen autobandensporen, meer dan vijftig meter breed.
Soms rijden ‘kolonnes’ van vijf of zes Landcruisers in tegengestelde richting met hoge snelheid langs. De ‘weg’ (piste) is heel breed en de afstand met tegenliggers (ook tankauto’s) is soms meer dan honderd meter. (Links of rechts, ieder kiest zijn eigen pad.)
Soms rijden we in één spoor en enkele tegenliggers zijn mooie jongens.
De aanleg van een verkeersweg vordert al in oost en west.
Op een zandrug houden we halt. Het lijkt Katwijk aan Zee wel. Er staan tientallen auto’s en de mensen lopen rond om de benen te strekken. (Of om hun behoefte te doen?) Veel privacy is er niet.
Volgens de Franse proto-historica zijn hier veel graven, gekenmerkt door rond geplaatste stenen.
Op sommige plaatsen kameelkuddes, kameelkleurig en zwart. Het landschap: zandkleurig zand, dat wil zeggen: kameelkleurig zand, maar ook zwart en soms wit. Nāǧī denkt dat het van schelpen is. Ik denk dat het zout is.
We stoppen niet. We jakkeren maar voort, soms 130 km per uur.
Als Nāǧī even niet oplet en met de cassettespeler bezig is, doemt plotseling een droge sloot op. De klap is enorm. De auto vliegt door de lucht en stuitert verschillende keren voordat hij weer zijn weg vervolgt. Wij, Nāǧī, Tawfīq en ik vlogen nog net niet ‘gewichtloos’ rond. Daarna rijdt hij niet meer zo snel, maar toch nog snel genoeg om niet in de plaatsen met rul zand weg te zakken.
Op sommige plaatsen is het groen genoeg om kamelen te weiden. Op andere plaatsen staat veel klein struikgewas.
Twee derde van de rit zit ik voorin en Tawfīq op de achterbank. We mogen de ramen alleen maar opendoen als de weg zo hard is dat het niet stoft, anders moeten de ramen dicht blijven*(06). Het wordt dus steeds warmer in de auto. Nāǧī begint dan ook steeds meer te knikkebollen en valt zelfs geregeld in slaap. Veel kwaad kan dat niet. Voor ons ligt een enorme platte zandvlakte.
We steken dwars door de Ramlat al-Sabᶜatayn. Rechts naast ons al-ᶜAbr, voor ons Ǧabal al-Ṯaniyya, [de Ṯaniyya-berg] die op bergtoppen lijken die uitsteken boven de wolken en op die wolken, heel vlak, rijden wij.
Ik zou het niet gemist willen hebben, maar ik hoef geen tweede keer en het was dus niet spectaculair.
In Ma’rib eten we in een lawaaiig restaurant de bekende kip met rijst.
Ik probeer een stel goed verzorgde toeristen te choqueren door ook met mijn handen te eten*(07). Rijst, met name. Het gaat erg goed, hoewel het geen kleefrijst is en ik het voor de eerste keer in mijn leven doe.
Een rondrit door Ma’rib slaan we af. Tawfīq zag het al een keer en ik hou niet van dode stenen in de woestijn.
Voor 3.400 rial [f. 51,00] wil een chauffeur ons wel naar Ṣanaᶜā’ brengen.
De vele militaire controles onderweg zijn een kriem, maar de chauffeur vertelt steeds dat we van de Širka (firma) zijn. Zeker de oliemaatschappij, die in de woestijn lag, bewaakt door veel geschut. (Volgens Tawfīq, want ik sliep.)
Na enige tijd is er een andere reden waarom men ons met spoed doorlaat: we zitten in een rijdende bom!
De volkomen gekke, schreeuwende, in plaats van pratende, chauffeur rijdt onderweg over een steen. Een enorme klap.
Hij kijkt om. De auto rammelt een beetje.
Ik kijk om: er ligt een spoor van benzine en de auto rammelt steeds meer.
De chauffeur stopt. Er moet eerst een steen achter een van de wielen gelegd worden, anders loopt de auto de steile helling achterwaarts naar beneden.
We blijken een lekke band te hebben en uit de tank gutst de benzine.
De chauffeur commandeert, maar Tawfīq begrijpt hem niet, laat staan ik.
Het gat in de tank wordt uiteindelijk gedicht met een zakdoek van Tawfīq en smeer van een andere auto, waarvan de chauffeur wel stopte om ons te helpen, terwijl onze chauffeur niet stopte om anderen te helpen, voordat wij pech kregen. Wellicht was onze aanwezigheid daar debet aan.
De chauffeur kan met zijn lekke tank vrijwel alle volgende wegcontroles snel passeren.
Voor het brengen naar het Gasmi-hotel wil hij nog extra hebben en ik geef hem nog eens 400 rial.
Circa 17.00.
Er is door Tawfīq begin december al een kamer gereserveerd voor ieder van ons. We nemen onze intrek en gaan de stad in. Overleggen in het hotel en ik ga rond 23.30 uur moe naar bed.
Weer: ’s ochtends en ’s avonds fris. Overdag warm.
Ondanks een ‘gevaarlijke’ woestijn en een lekke benzinetank, geen spannende dag.
Ik schreef, op mijn laptopcomputer, nog een verslag dat bedoeld was voor een brief voor mijn relaties in Nederland. Dat bevat soms meer achtergrondinformatie, maar gedeeltelijk bevat het ook tekst die hierboven al staat. Ik citeer hier uit dat verslag.
Op het dashboard lag het pistool van Nāǧī en tussen hem en mij lag zijn Kalashnikov. Een rit door deze woestijn geldt als bijzonder gevaarlijk. Er worden geregeld toeristen ontvoerd*(08).
Honderdtien dollar betaalden Tawfīq en ik per persoon voor een rit door die grote zandbak, die me overigens erg tegenviel. Vanuit de lucht had ik het gebied reeds vele malen gezien. De laatste keer dat ik er overheen vloog was op 24 november jl. Toen leek het net alsof ik in de benedenverdieping van een langzaam rijdende dubbeldeks trein zat. Het zand was zo dichtbij dat ik dacht dat ik kon uitstappen en een stukje kon meelopen. Gezichtsbedrog vanaf tien kilometer hoogte.
Die zondagochtend stonden we in dat zand, maar meelopen was er niet bij.
Het laatste teken van de beschaving aan de Ḥaḍramitische zijde, the middle of nowhere, zijn de twee lopen van in het zand ingegraven tanks. Naar het westen gericht, de woestijn in.
In het theehuis naast die tanks, waar een man helemaal alleen woont met slechts een paar militairen in zijn directe nabijheid, dronken we net een glaasje thee toen een jongeman gekleed in vodden aan ons vroeg of we hem een lift konden geven. In zijn hand had hij een plastic zak met wat rommel erin. Hij maakte een verwarde indruk. Nāǧī sprak met hem en noemde hem maǧnūn (gek). Hoe kwam een gek in dit van God verlaten oord terecht?
Een van de militairen kwam naar de jongen toe, sloeg een arm om hem heen en voerde hem met zachte dwang weg. Toen we wilden weten wat dat allemaal te betekenen had, werd ons te verstaan gegeven dat het niet onze zaken waren.
Het eerste tekenen van beschaving aan de Ṣanaᶜānī-zijde zijn twee lopen, niet ingegraven, maar wel weer van tanks, nu naar het oosten gericht, de woestijn in.
Wat was er nu tussen die vier lopen te zien? Zand, grind, kamelen, fata morgana’s, enkele heuvels, struikgewas, veel Landcruisers met nog veel meer toeristen en vooral enorme stofwolken.
Het was warm in de auto. We mochten van Nāǧī de ramen niet open doen vanwege het stof dat als een dikke mist door de auto opgeworpen werd. De rit door de Ramlat al-Sabᶜatayn was vooral voor Nāǧī erg zwaar. Waar hij de nacht had doorgebracht weet ik niet, maar dat hij niet goed geslapen had was duidelijk. In de warmte van de auto begon hij af en toe te knikkebollen. Na een tijdje viel hij gewoon in slaap, bij een snelheid van honderd kilometer per uur. Dat maakte niet veel uit. De weg was vlak en het eerste obstakel dat voor ons lag, lag op meer dan vijf kilometer afstand. Af en toe opende hij de ogen om te zien of het nog goed ging.
Af en toe moest Nāǧī ook in de spiegel kijken om te zien of de drie Fransen, twee vrouwen en een man, die zelf zijn Mitsubishi Pajero reed, ons nog wel bij kon houden.
We legden de weg door de woestijn waarschijnlijk met een korte boog naar het noorden af. Nāǧī wees opgegeven moment rechts van ons en zei dat daar al-ᶜAbr lag, aan de horizon. Later reden we door Ǧabal al-Ṯaniyyah. Bergen waarvan alleen de toppen boven het zand uitsteken. Het lijkt alsof het onderste deel in de wolken zit. Wij reden dan over het vlakke bovendek van die wolken.
Het landschap werd na verloop van tijd eentonig. Aan de Ḥaḍramitische kant waren er de bekende tafelbergen, die ik nog altijd mysterieus mooi vind, maar die weken steeds verder uiteen, totdat ze achter de horizon verdwenen. Voor ons lag alleen maar zand. Kameelkleurig zand. (We zagen veel kamelen, een groot deel daarvan was zwart). En wit zand. Misschien is dat wel zout?
Onderweg zagen we veel kamelen, allemaal zandkleurig. Die doolden onbewaakt rond, maar behoorden toch aan iemand, vertelde Nāǧī. Hijzelf had zeven kamelen, twee dochters en een vrouw.
Af en toe waren er op grote afstand bomen te zien, verspreid in het landschap. Soms werd de weg begrensd door lage gele en groene struiken en kleiner gewas. Op sommige plaatsen was het zand duidelijk harder dan op andere plaatsen. Er waren rulle plekken waar Nāǧī hard overheen moest rijden om niet vast te lopen. Op grote afstand leken grote meren te liggen. Zonder dat we vergingen van de dorst zagen we toch fata morgana’s.
Een enkele keer ontmoetten we een tegenligger, als de piste smal was en we uit moesten wijken voor de tegenligger. In alle gevallen een stamlid van Nāǧī, jonge jongens vaak, maar met net zo’n mooie karakteristieke kop als onze chauffeur.
Op sommige plaatsen was de piste meer dan honderd meter breed en helemaal bedekt met sporen van andere Landcruisers. Tientallen daarvan zagen we. Allemaal gevuld met zes of acht toeristen die een tocht door de woestijn ondernamen, vanuit Ṣanaᶜā’ naar de Ḥaḍramaut. Soms zagen we grote tankauto’s rijden, die ons tegemoet kwamen of die we konden inhalen omdat die niet zo snel vooruit konden komen. Allemaal wierpen ze enorme stofwolken op.
Onderweg was een lange zandrug. Daar stopten alle auto’s. Het leek wel de parkeerplaats van een badplaats aan de kust. De (lage) zandrug als duin en de voorliggende zandvlakte als zee. Volgens de Française in de Pajero, een proto-historica, duiden de vele stenen rond en bij de zandrug op prehistorische graven.
Om één uur waren we in Ma’rib. Rond deze stad zijn veel historische monumenten te zien uit een tijd ver voor Christus, onder andere de beroemde stuwdam van Ma’rib*(09). Ik ben er niet heen gegaan, want ik hou niet van oude stenen, dode steden in de woestijn. (Ik schijn de enige toerist ter wereld te zijn die in Jordanië (juli / augustus 1994) is geweest en Petra niet bezocht heeft en ik ben in Syrië (1992) niet bij Palmyra / Tadmor uit de bus gestapt toen ik er uit Deir az-Zor, op weg naar Damascus, langs reed (2 augustus 1992). Ben ik een cultuurbarbaar? Levende steden in de woestenij, dat wil zeggen daar waar mensen wonen, daar hou ik wel van. Zo wil ik wel graag naar het dorp Ṯamūd, in de woestijn ten noordoosten van Tarīm, gaan. Dit jaar kwam het er niet van, volgende keer, misschien).
In Ma’rib stapten we dus in die taxi die in een rijdende bom zou veranderen.
Van de Ḥaḍramaut naar Ṣanaᶜā’ reden we de laatste tweehonderd kilometer door een ruw berglandschap, over een asfaltweg, maar dat wil niet zoveel zeggen in Jemen. De wegen zijn slecht onderhouden en er zijn op verwachte en onverwachte plaatsen grote kuilen of greppels in het wegdek. Ook rond de hoofdstad.
De weg van Ma’rib naar Ṣanaᶜā’ was soms gedeeltelijk versperd door stenen. Een enkele keer waren die van de bergen gerold, de meeste keren waren die er door militairen neergelegd. Daarachter bevond zich dan een controlepost van het leger. Deze streek schijnt gevaarlijk te zijn.
Wilde Bedoeïenenstammen beheersen het gebied. Westerlingen kunnen een gewapende soldaat meekrijgen om hen te beschermen tegen overvallen. Jemenieten hoeven niet beschermd te worden, want zij reizen altijd zonder militairen. [Zij zijn waarschijnlijk geen interessante ‘ontvoerings-objecten‘, of hebben een wapen bij zich.] We konden een Kalashnikov krijgen, zei de soldaat aan het begin van onze rit door het Wilde Westen ten zuidoosten van Ṣanaᶜā’, toen Tawfīq zei dat we militaire begeleiding niet op prijs stelden. Een Kalashnikov hoefden we ook niet.
Een Kalashnikov had ons niet kunnen helpen toen we na ongeveer honderd kilometer op een stille berghelling tot stilstand werden gedwongen. Een kleine wegversperring die door onze driftig gāt*(10) kauwende chauffeur niet werd opgemerkt veroorzaakte veel ellende, … voor hem. Het was een natuurlijke wegversperring, een steen die van de bergen gerold was. Met zijn achterwiel reed hij eroverheen. De auto sprong een eindje omhoog en we hoorden een flinke klap. De chauffeur keek even bezorgd in de spiegel en reed toen verder. Korte tijd daarna begon de auto te slingeren en toen ik achterom keek zag ik dat een benzinespoor op het asfalt de auto volgde. Nog voordat ik de man kon waarschuwen begon hij al te remmen om te stoppen. We hadden een lekke band.
Eerst moest Tawfīq uitstappen om een flinke steen te zoeken om achter een wiel te leggen. Zonder steen zou de auto achteruit de berg afrollen. De handrem was onbereikbaar, want als voorbank was een achterbank in de auto gemonteerd, zoals in alle Jemenitische taxi’s. Dan kunnen er ook nog twee of drie passagiers naast de chauffeur zitten, want hoe meer passagiers hoe meer verdiensten.
De achterband was zo plat als een dubbeltje, maar dat was niet zo erg, want er was een reserve band. Erger was dat de tank door de steen doorboord was. De benzine gutste eruit. Gelukkig had onze chauffeur zijn brandende sigaret een paar minuten ervoor uit de auto gegooid. Nu lag hij vloekend onder zijn auto en vroeg om iets, waarvan wij niet wisten wat hij bedoelde. Tawfīq gaf hem zijn zakdoek en de man stopte die in het gat van de tank. Het ergste stromen hield op, maar de tank druppelde nog. De chauffeur stopte er een plastic zak bij. Dat hielp alweer een beetje meer.
Een passerende collega parkeerde zijn auto in de berm, maar stapte niet eerder uit dan nadat een van de passagiers een steen achter een wiel had gelegd. Daarna kwamen er ook een tiental Jemenieten uit die stationcar. Enkelen begonnen naar een oplossing voor ons probleem te zoeken. Na een tijdje konden we onze reis met een nieuwe band en een nog maar weinig lekkende tank vervolgen.
Het oponthoud van ongeveer een half uur leverde ons uiteindelijk een flinke tijdwinst op. We zaten in een rijdende bom (een Molotov-cocktail?) en daarom mochten we bij de vele militaire wegversperringen lange rijen wachtende auto’s zelfs rechts passeren. De soldaten wilden niet het risico lopen opgeblazen te worden.
Restaurant al-Maḵnag. al-Maḵnag (ﺍﻟﻤﺨﻨﻖ) betekent: de nek. Dit, omdat de Wādī daar smaller is dan in de rest van dit gebied, dus een associatie oproept met een nek in een lichaam. [De ḵ wordt als de ch uitgesproken zoals in de Nederlandse uitspraak van het woord chaos.]
Ik bezocht dit restaurant drie keer op 7 juni 1996.
Ramlat al-Sabᶜatayn. Deze woestijn Ramlat al-Sabᶜatayn, zoals ik hem meende te kennen, blijkt (volgens de Arabische versie van Wikipedia) in werkelijkheid Ṣayhad, sec, te heten, zelfs zonder het lidwoord al-: ﺻﻴﻬﺪ
Wikipedia: Ramlat al-Sayhad (Sabaᶜtayn) (Duits).
Pistool en Kalasjnikov. Dit spreekt eigenlijk voor zichzelf. Het gebied dat wij doorkruisen, heet gevaarlijk te zijn, zie noot 8, hier beneden. Bedoeïenen, zoals onze chauffeur en gids Nāǧī er ook een is, dragen altijd een pistool bij zich, zoals ik al vermeldde op 22 december jl.
(In Jemen zijn veel wapens in omloop: het land staat in de toptien van de landen met het hoogste wapenbezit op de tweede plaats na de Verenigde Staten van Amerika. Overigens staat Zwitserland op de derde plaats en Finland op de vierde plaats!)
Wilfred Thesiger (1910-2003) was een ‘ouderwetse’ ontdekkingsreiziger in de moderne tijd, met name op het Arabisch schiereiland waar hij samen met (door hem betaalde) Bedoeïenen door de woestijn trok en aldaar probeerde te leven zoals hun voorvaderen geleefd hadden.
Wikipedia: Wilfred Patrick Thesiger.
Koefiyya. De koefiyya is de bekende rood / witte hoofddoek zoals vrijwel alle Saoedische mannen die dragen. (Andere kleuren zijn ook mogelijk.)
Stof. Bij een vergelijkbare rit naar het Mausoleum van Sjeik ᶜOemar (zie 12 december jl.), hadden we wel de ramen van de auto constant open. Toen we in Tarīm uitstapten zagen we eruit alsof we een tunnel in de woestijn gegraven hadden. Het stof lijkt wel van moleculaire grootte en dringt overal doorheen.
Eten met de handen. Mensen uit een Arabische / Perzische cultuur zitten op de grond / vloer op een kleed tijdens het eten. Veel mensen in het Midden-Oosten ‘graaien’ met hun rechter hand het eten van een gezamenlijke schotel, of hebben elk hun eigen bord. Men kneedt een bolletje van het beschikbare voedsel en brengt dat naar de mond, of men gebruikt een afgescheurd stuk het platte, ongerezen brood ḵoebz om het eten naar binnen te werken. Let op! Dit mag alleen met de rechterhand en niet met de linkerhand, want die geldt als onrein: daar veegt men zijn / haar gat mee af tijdens het toiletbezoek en die mag dus NOOIT met eten in aanraking komen, ook niet tijdens de voorbereiding of gedurende het kookproces.
Mensen die gewoonlijk met hun handen eten gebruiken dus geen bestek, maar als ze het wel doen dan alleen vork en lepel, want mes en vork dwingt tot het eten met de linkerhand (de vork) en men vindt een mes aan tafel een ongewenst voorwerp, zo vertelde mij eens een Indonesische moslima.
Woestijn en ‘wilde’ nomadenstammen. Het gebeurt in Jemen geregeld dat toeristen gekidnapt worden, wanneer die een reis door de woestijn maken. Dit is een middel van de nomaden om de regering onder druk te zetten, om eisen ingewilligd te krijgen. De toeristen in kwestie worden meestal goed behandeld en overkomt niets. In de laatste jaren van de twintigste eeuw is er maar één toerist vermoord, terwijl er vele tientallen ontvoerd zijn. Na onderhandelingen met de overheid komen alle toeristen weer ongeschonden vrij.
Stuwdam van Ma’rib. Die heb ik niet gezien, ook niet de historische resten, dus daar kan ik niets over vertellen.
Wikipedia: Grote dam van Ma’rib (Engels).
De gaat / qat. (ﺍﻟﻗﺎﺕ) is een plant die in Jemen op grote schaal verbouwd wordt en waarvan op de blaadjes gekauwd worden voor een verdovend effect. Op 29 december a.s. ben ik bij een gaat-sessie met veel mannen aanwezig en ook enkele blaadjes kauwen.
Wikipedia: Gāt (Engels) (Uitgebreide behandeling van dit roesmiddel.
Transcriptie van de klinkers in Arabische woorden.
A / a klinkt als ‘a’ in ‘pan’, I / i klinkt als ‘i’ in ‘pin’, U / u klinkt als ‘oe’ in ‘poen’.
Ā / ā klinkt als ‘a’ in ‘ma’, Ī / ī klinkt als ‘i’ in ‘mi’, Ū / ū klinkt als ‘oe’ in ‘moe’.
Klik hier voor het overzicht van de transcriptie in Arabische woorden.
De auteur dezes kan niet garanderen dat alle links naar externe websites (dus die van derde partijen) altijd zullen blijven bestaan. Foto’s in Google Maps, bijvoorbeeld, kunnen verdwijnen wanneer de eigenaar ze weghaalt. Ook aan andere links kan een einde komen, of kunnen in ongebruik raken. Wanneer u een niet werkende link constateert kunt u dat melden in het reactieveld. Bij voorbaat dank.
Dit is een foto die ik vanuit het vliegtuig nam vanuit Ṣanaᶜā’ op weg naar de luchthaven van Say’ūn. Te zien is het dendritisch drainagepatroon*(1) van het landschap van de zogenoemde Yool.*(2) De Yool is de bovenkant van de heuvels die zo kenmerkend zijn voor de Ḥaḍramaut.
Het Tarīm-project 1997
1997 – 2017: twintig jaar geleden
Tarīm: Hadramaut, Jemen
Dagboek 1997
(Dag 9431) Ik ben in Sana’a, de hoofdstad van Jemen en ik logeer in het Gasmi-hotel. – In Leiden, mijn woonplaats, in het uitgaanscircuit zag ik een paar keer een mooie jonge vrouw, wier naam ik niet weet en daarom ‘Ennefea’ heb genoemd. Ik denk deze nacht een tijdje aan haar. – Vandaag ga ik per vliegtuig naar Say’ūn in de Ḥaḍramaut (Zuid-Jemen) en vandaar naar mijn bestemming Tarīm. De komende weken zal ik daar logeren in het Gaṣr al-Goebba-hotel (Koepelpaleis-hotel) en er werken in de al-Aḥgāf-bibliotheek voor handschriften. – Ik heb veel contant geld bij me. Waar ik verleden jaar, met een nog veel groter bedrag aan baar geld, daar zorgeloos verbleef, ben ik vandaag uiterst bezorgd over mijn veiligheid. – Mijn verslag, op mijn laptop geschreven, bevat meer (achtergrond)informatie dan mijn dagboekverslag. – De munteenheid in Jemen is de Rial (YER). (1 rial = f. 0,015 (anderhalve cent), dus 100 rial = f. 1,50.)
Maandag, 24 november 1997.
Sana’a – Say’oen – Tariem: 6/42.
Ik sliep weer slecht. Ik fantaseerde weer over Ennefea.
Op 5.45 uur. Met de grootste moeite sleepte ik mijn zware nieuwe koffer met computerboeken en UPS (voor de spanningsverzorging van een computer, na uitval van het net) van de vijfde verdieping naar beneden.
De taxichauffeur komt met zijn vehikel*(3) om 7.00 uur.
Ik betaalde 15 US$ aan Ǧasm, de Irakees van het hotel, waarvan de taxichauffeur 10 US$ krijgt.
Eerst haalt hij op het plein achter / binnen de Baab al-Yemen koffie (boenn) in een conservenpotje. (Hij spreekt alleen maar Arabisch.)
Naast taxichauffeur is hij ook ‘kunstenaar’. Hij maakt prullaria, zoals hij mij laat zien. Hij vertelt ongehuwd te zijn, want een vrouw kost 400.000 rial. (3.000 US$ = 6.000 gulden.) Een nicht [als vrouw] is niet goed, zegt hij. Ik vergeet te vragen waarom een nicht niet deugt.
Het passeren van de security van de luchthaven is een fluitje van een cent, in tegenstelling met andere keren, toen het erg arbeidsintensief was.
Ik moet 67 US$ overgewicht betalen voor de 20 kg. (In Amsterdam 420 US$ voor 15 kg!)
In de wachthal zit een sexy / knappe jongeman. Ik meen hem ergens van te kennen. Hij ziet er goed verzorgd uit.
We vliegen in vijftig minuten naar Say’ūn. Ik zit naast / tussen dokters uit de Elzas, die naar al-Mukalla moeten voor een klein medisch congres.
Voordat we vertrekken zie ik dat alleen mijn koffers nog op de grond staan. Ik spreek de purser erover aan en hij stuurt iemand die mij vraagt mee naar buiten te komen. Dan worden mijn koffers ingeladen. Ik vroeg of ik voor die diensten moest betalen, maar die wees dat af. Toch stopte de bus, die ons als passagiers naar het vliegtuig had gebracht bij de laders en niet aan de andere zijde, bij de trap naar het vliegtuig. Er bleek naast mijn koffer ook nog een aantal rugzakken te liggen, waarvan de eigenaar onbekend was. (Alsof de laders de eigenaar moeten kennen.) Uiteindelijk kwam alles in Say’ūn aan.
Ik maakte een tiental dia’s van de Djool [Yool] van boven. Op sommige plaatsen leek het zand zo dichtbij dat het net was alsof je zou kunnen uitstappen en een stukje meelopen.
In Say’ūn duurde het even voordat ik mijn bagage ontving. Ondertussen was Abd al-Raḥmān al binnengekomen. De ontvangst was vriendelijk en aardig. Hij was niet veranderd.
Later stond ook Ḥaimid B. naast me. Hij had op het terras gestaan en had me zien lopen. Ik was als laatste uitgestapt.
Abd al-Raḥmān had hem deze ochtend geprobeerd te bereiken, maar hij was niet thuis. Nu maak ik gebruik van de diensten van een andere chauffeur: Aḥmad MB. Die na veel vijven en zessen ’s avonds uiteindelijk 4.000 rial voor zijn diensten durft te vragen.
Ik had hem via Abd al-Raḥmān gezegd dat hij het bedrag moest noemen als ik hem zou vragen hoe hoog de kosten zijn en dat hij niet moest zeggen: “Jij weet wel wat mijn diensten waard zijn.” (Ik weet het niet.)
Ik bleef een tijdje op het kantoor van Abd al-Raḥmān [Museum Say’ūn] en probeerde hem de database uit te leggen.
Om met mij te kletsen stuurde hij iemand die alleen maar Arabisch sprak. Goed van hem, snel leerde ik bij wat ik vergeten was. (Of dat allemaal grammaticaal correct was, weet ik niet.)
Toen we [in het gesprek] bij echtgenotes uitkwamen vroeg ik hem naar zijn kinderen. Hij had er drie, twee meisjes en een jongen. De oudste, een meisje, heet Fayrūz.
Hij hield van de vrouwen van Ṣanaᶜā’.
Ik vroeg hem of hij van zijn vrouw hield en zij van hem. Hij antwoordde niet rechtstreeks, maar zei dat het nu, na zeven jaar huwelijk, wel ging tussen hen beiden.
Abd al-Raḥmān en een hulpje moeten het slot van een ruimte openbreken om bij mijn kist met ‘nagelaten’ spullen (uit 1996) te komen. De sleutel [van de ruimte] is bij Muḥammad al-H. en die is in al-Šiḥr [al-Shihr], een paar honderd kilometer van hier.
Daarna gaan we naar het huis van Abd al-Raḥmān, waar ook Ḥussain al-A. is, de receptionist van het Gaṣr al-Goebba-hotel. [in Tarīm: 1996.] Ik zag hem hedenochtend ook al op de luchthaven. Hij woont en werkt nu bij het Salama-hotel in Say’ūn, waar hij hetzelfde verdient, maar omdat het hotel van de staat is, heeft hij meer rechten dan in het in privébezit zijnde Gaṣr al-Goebba. Bovendien heeft hij nu recht op pensioen.
Ook hij spreekt alleen maar Arabisch.
Ik maak op dat hij nu een vier maanden oude baby heeft, zijn derde kind. Zijn vrouw is nog steeds onderwijzeres, maar leert nu zelf ook nog voor een diploma. (Hoe en wat, weet ik niet.)
In de afgelopen tijd overleed zijn vader, die ik eens in zijn huis ontmoette. Ḥussain doet er niet moeilijk over: het was zijn tijd.
Evenals verleden jaar is het eten bij Abd al-Raḥmān niet lekker (bij Ḥussain thuis wel), de vrouw van Abd al-Raḥmān kan er nog steeds niets van, van koken. (Op dinsdag hoor ik dat zijn vrouw (tijdelijk) niet meer bij hem woont en dat nu de vrouw van zijn broer, die in Canada woont, voor hem zorgt.)
Aḥmad MB. brengt me voor 4.000 rial naar Tarīm. In het hotel word ik allerhartelijkst ontvangen, want er zijn, hoewel veel nieuw personeel, toch nog enkele oude bekenden.
Het hotel is helemaal opgeknapt. (En zal dus duurder zijn, maar ik weet niet hoeveel mijn kamer kost, nog niet eens op 26-11-97.) Het is geschilderd. Nieuwe bedden en gordijnen, nieuwe vloerbedekking, mooi, nieuw mannelijk personeel, allemaal ongeveer hetzelfde gekleed. Verleden jaar liep iedereen erbij zoals hij wilde, ongewassen en in smerige kleren, waarin men ook sliep. Nu zijn er een paar schone en sexy jongens, met wie ik wel eens zou willen ‘spelen’, ondanks mijn verliefdheid op Ennefea.
’s Avonds herinnerde ik me de berichten die ik van collega’s van Abd al-Raḥmān hoorde. Mensen worden op klaarlichte dag op straat (in de steden) overvallen en gedwongen hun geld af te geven, aan gewapende bandieten, die ook al iemand doodschoten. Op last van Abd al-Raḥmān is het Museum [Say’ūn] gesloten, omdat de meest waardevolle stukken op onverklaarbare wijze gestolen werden.
Abd al-Raḥmān verstopte de waardevolle manuscripten [handschriften] van de al-Aḥgāf-bibliotheek tussen de andere. Hij toont alleen foto’s. Hij vreest dat gewapende soldaten de bibliotheek gewapenderhand van die stukken zal ontdoen om ze voor veel geld te verkopen.
De bibliotheek krijgt een bewaker, een ongewapende. (Maar in mijn verslag en fax naar Nederland op 26 november schreef ik bewust: een gewapende bewaker om de dramatische van het geheel te verhogen en de ernst van de situatie hier te benadrukken.) Wat moet een ongewapende bewaker tegen bewapende soldaten? (Wat moet een bewapende bewaker tegen soldaten?)
Met een nog veel groter geldbedrag sliep ik hier verleden jaar 89 van de 90 nachten zonder angst. (Slechts eenmaal, toen Ḥussain al-A. zei dat ik hier al zeven maanden was, kregen Ali Baba’s (noorderlingen) belangstelling voor mijn geld.) Ik sliep de laatste weken zonder angst buiten.
Nu bekruipt me grote angst en ik wil van het geld af. Ik sluit me op in mijn kamer, alsof me dat zou helpen, achter deze bordkartonnen deuren, die niet of nauwelijks gesloten kunnen worden.
Op mijn kamer is het 28°C. Ik schakel de airco niet aan, want die maakt zoveel lawaai dat ik daar niet van slapen kan.
Bed 00.30 uur.
De eerste drie weken van dit verblijf in Jemen hield ik op mijn laptopcomputer ook een verslag bij, waarin soms dingen staan die niet in mijn dagboek voorkomen.
Hier volgt een uittreksel daarvan.
Steekpenningen?
Toen ik al lang en breed aan boord zat [vliegtuig] zag ik dat alle bagage ingeladen was behalve die van mij. Omdat ik me herinnerde de Abd ar-Raḥmān verleden jaar steekpenningen / fooi betaalde aan de laders, vroeg ik aan de purser of dat nu ook van mij verlangd werd. Ik werd naar buiten geleid en moest mijn bagage aanwijzen (er bleken nog enkele rugzakken te liggen). Alles werd netjes ingeladen. De purser en ander personeel ontkenden dat ik moest ‘schuiven’ dus deed ik het ook niet. (Maar dat iets dergelijks toch de bedoeling was bleek uit het feit dat de bus die de passagiers van de terminal naar het vliegtuig bracht niet bij de vliegtuigtrap stopte maar naar de andere kant van de machine reed waar de laders stonden te wachten op de betalende passagiers. Ik bedacht toen al dat Nico en ik verleden keer daar helemaal niet bij stilgestaan hadden en onze bagage toch aangekomen was). Uiteindelijk kwam alle bagage, ook de losliggende rugzakken, in Say’ūn aan.
Vijftig minuten deed de Boeing 737 erover om van Ṣanaᶜā’ naar Say’ūn te vliegen. Ik maakte een tiental dia’s van het landschap onder mij, voornamelijk van de Yool en de omgeving van Say’ūn. Op sommige plaatsen leek het zand zo dichtbij dat ik dacht dat ik kon uitstappen en een stukje erin lopen. Het was alsof je in de benedenverdieping van een dubbeldekstrein zat.
In Say’ūn duurde het even voordat ik de bagage had. Ondertussen was Abd al-Raḥmān, de directeur van de al-Aḥgāf-bibliotheek in Tarīm, al binnengekomen. Hij was niet veranderd, niet in uiterlijk en niet in gedrag. Nog altijd even vriendelijk en aardig.
Evenals in Nederland maakte men ook hier veel opmerkingen over mijn gemillimeterde haar. Dat is hier dus kennelijk even ongewoon als in Nederland.
Even later stond ook Ḥaimid B. naast me. Hij had boven op het terras gestaan en had me uit het vliegtuig zien komen, zo vertelde hij tegen Abd al-Raḥmān. Ik stond erbij en luisterde ernaar. Ik was als laatste uit het vliegtuig gekomen en het was dus niet moeilijk voor hem om mij waar te nemen.
Abd al-Raḥmān had hem deze ochtend geprobeerd te bereiken, maar hij was niet thuis. Nu was er een andere chauffeur: Aḥmad MB. Wat mij betreft ga ik deze fase [van het project] in zee met deze Aḥmad. Hij beschikt niet alleen over een veel betere auto, een Landcruiser (maar geen Layla Alwi*(4), omdat dat een nieuwer en sterker model is), maar is ook veel rustiger en rijdt erg bedachtzaam, want hij wil zijn dure auto natuurlijk niet in de prak rijden. Ik kan hem echter niet altijd verstaan, niettemin doet hij zijn best om zich verstaanbaar te maken.
Ik beschouwde Ḥaimid B. toch al als een klein probleem. Hij eiste voor een taxirit van Say’ūn naar Tarīm 1.500 rial, terwijl het normale tarief 800 rial is. Ik vroeg mij af hoe ik verlost kon worden van deze Ḥaimid. Dat is dus nu opgelost. Hij had het nakijken en keek dan ook teleurgesteld.
Abd al-Raḥmān stuurde Sālim naar mij toe die alleen maar Arabisch spreekt, om met mij te kletsen. Wat goed van hem. Snel leerde ik weer veel woorden die ik vergeten was. Toen de man de vrouwen van Ṣanaᶜā’ prees, vroeg ik hem expliciet of hij van zijn vrouw hield en zij van hem. Hij deed een beetje moeilijk daarover, maar ze waren nu zeven jaar bij elkaar en ze begonnen wel aan elkaar te wennen. Daar betaal je dan als man een bijna niet op te brengen bedrag voor, om na zeven jaar tot de conclusie te komen dat je inmiddels wel aan elkaar begint te wennen.
Maar het kan ook anders. Sālim T., die als receptionist bij het Gaṣr al-Goebba-hotel in Tarīm werkt, vertelde me de vorige keer (1996) dat hij misschien bij een oliemaatschappij een baantje zou kunnen krijgen. Daar werd veel betaald. Hij rekende zich binnen vijf jaar miljonair (in Jemeni rials). Toen ik hem daarop zei dat hij dan genoeg geld had om een tweede vrouw te nemen, riep hij verontwaardigd: “Ik wil geen tweede vrouw, ik hou van mijn vrouw!” Hij had haar op school ontmoet, want hij is leraar Engels. (Het baantje bij de oliemaatschappij is niet doorgegaan, vertelt hij me desgevraagd enkele dagen later. Daarvoor had hij een kruiwagen nodig. Die had hij niet).
De Sālim van vanochtend had drie kinderen bij de vrouw waar hij niet van hield, twee meisjes en een jongen. Het oudste kind, een meisje heet Fayrūz, naar die Libanese zangeres*(5), die hij zeer bewonderde.
Ook hier [Tarīm] zijn de vrouwen duur, maar niet zo duur als in Ṣanaᶜā’, bleek mij.
Een jongeman, Abd Allāh, die in Bulgarije architectuur gestudeerd had wist het klappen van de zweep in Europa, nietemin kon hij voorlopig nog niet trouwen omdat hij nog geen geld genoeg had om de mahr, de bruidsprijs, te betalen voor een vrouw van de ‘Alawī, zijn familieclan, waartoe ook Abd al-Raḥmān blijkt te behoren. Sāda [Sayyid’s]*(6) dus.
Rond kwart over vier brengt de bedachtzaam rijdende Aḥmad MB. mij naar Tarīm. Ik voel het als een soort thuiskomst.
De ontvangst in het hotel is allerhartelijkst, hoewel er veel nieuwe mensen werken, maar die zijn ook allemaal vriendelijk, zoals alle Arabieren. Sālim, de leraar Engels, is er nog en de bawwāb [poortwachter], wiens naam ik niet meer weet. De directeur is er nog … al-Kāff. Hij stelt mij voor aan de eigenaar. Ook een al-Kāff. Van hem zie ik later een foto in de gang hangen, waarop deze bij een theesessie op één na naast de president van Jemen zit.
Aan Abd al-Raḥmān had ik de opdracht gegeven tegen Aḥmad MB., de chauffeur die mij naar Tarīm zou brengen, te zeggen dat als ik vraag: “kam?” [hoeveel?] ik niet zoiets horen wil als: “Je weet wel wat mijn diensten waard zijn”. Dat weet ik niet. Ik wil het bedrag horen dat hij van mij wil ontvangen. Ik ben Nederlander en zo gaat dat bij ons. Dat heeft nogal wat voeten in de aarde, Aḥmad wordt er verlegen van, maar uiteindelijk blijkt dat hij voor zijn diensten aan toeristen 5.000 rial vraagt. Hij vraagt nu 4.000 rial, want hij wil graag in de toekomst ook aan mij zijn diensten aanbieden. Ik wil wel van zijn diensten gebruik maken.
In het hotel pak ik de spullen uit de houten kist uit, die ik meenam uit Say’ūn. Er blijken nog ‘verrassingen’ in te zitten, zoals theedoeken, afwasmiddel en verlengsnoeren. Er is ook nog een echte gaslamp. Die gebruikten Nico en ik verleden jaar, maar nadat Nico vertrokken was kocht ik een elektrische lamp met twee TL-buizen en een ingebouwde accu. Die lamp doet het meteen als ik hem aanschakel. Na anderhalf jaar is de accu nog niet leeg.
In het restaurant van het hotel gebruik ik een ‘lichte’ maaltijd. Brood, gebakken ei en rauwe tomaat. Er zitten Nederlanders op het terras die uit een reisgids Arabisch leren. Ik maak geen contact. Ik ben nog niet lang genoeg hier om weer eens Nederlands te willen kletsen. Ik wil nu wel Arabisch praten, in tegenstelling met Ṣanaᶜā’, waar ik dat niet wilde.
Ik moest denken aan de berichten die ik vandaag hoorde over het gewelddadige klimaat hier in de Ḥaḍramaut. Overvallen op argeloze reizigers op klaarlichte dag, midden op straat in de steden, die gewapenderhand van al hun geld worden ontdaan. (Abd ar-Raḥmān vertelde op dinsdag 25 november van een dodelijk slachtoffer van zulk een overval.) Hoe groter de stilte rond het hotel, hoe onveiliger ik me voelde. Van de gemoedelijke rust die ik hier verleden jaar voelde was niets meer over. Ik zit hier in een hotel met groot geldbedrag in contanten in een kunststoffen koffer, met een simpel nummerslot, in een kamer waarvan het slot niet naar behoren werkt. De twee achterdeuren zijn voorzien van twee simpele schuifjes, als vergrendeling. Die achterdeuren zelf zijn nog net niet van bordkarton.
Het bedrag is groot genoeg om de directeur van de bibliotheek meer dan negen en een half jaar maandelijks van zijn reguliere salaris te voorzien. Een medewerker van het hotel kan ik met dit bedrag zelfs bijna zesentwintig jaar zijn maandelijkse salaris uitbetalen, vooropgesteld dat ik geen rente ontvang, hij geen loonsverhoging krijgt en de koers van de dollar op 132 rial blijft staan.
Verleden jaar sliep ik zorgeloos buiten, met een nog veel groter bedrag (negenendertig jaar salaris voor een hotelmedewerker, vijftien jaar voor de directeur,) in mijn koffer in dezelfde kamer met hetzelfde slechte slot, zonder me ook maar een moment onveilig te voelen. Ik wilde dit jaar weer buiten slapen, maar dat durfde ik plotseling niet meer. Ik sloot mij op (zover daar sprake van kon zijn in dit kaartenhuis) in mijn kamer. De gordijnen stijf dicht. Ik kroop snel onder de klamboe, als extra beveiliging, tegen de zwaar bewapende muggen.
Buiten slapen zou geen succes zijn geweest. De temperatuur zakte deze nacht tot 18°C, zo bleek dinsdag. Niet echt koud, maar toch ook niet erg aangenaam. Maar ook niet erg aangenaam was de temperatuur in mijn kamer. Ongeveer 28°C. De airco gebruik ik niet want die maakt een hels kabaal. Dan lig ik wakker van het lawaai.
Een dendritisch drainagepatroon ontstaat wanneer waterstromen in de bodem minder of meer diepe geulen uitslijten: erosie. Daar waar die stroompjes samenvloeien ontstaan bredere geulen. Uiteindelijk zullen veel in een gezamenlijke bedding terecht komen. De structuur van al die stroompjes samen lijkt op de takken van een boom of struik. Dat heet dan dendritisch en dat woord stamt uit het Grieks. Wikipedia.
al-Yool. (ﺍﻟﺟﻮﻝ) De Yool is de naam van de bovenkant van de heuvels die over de hele Ḥaḍramaut verspreidt liggen. Het patroon van deze bovenkant is het hierboven besproken dendritisch drainagepatroon.
Wanneer het op de Yool regent ontstaat een dramatische situatie in de dalen, zoals hier te zien is in Wādī Doeᶜan in een (schokkerige, maar vooral schokkende amateur-) video op YouTube. Duidelijk is de vernietigende kracht van het water te zien en de schade die het aanricht in dit dal van de Ḥaḍramaut. Er zijn huizen van golfplaten die volledig ondergelopen zijn, maar in deze regio zijn heel veel huizen gebouwd van in de zon gebakken lemen tichels: (Mud brick). Die constructies kunnen zo’n zware regenbui nauwelijks aan en veel huizen storten er dan ook (gedeeltelijk) in. Wat een drama! Bovendien zijn die kleine dorpsgemeenschappen vaak op zichzelf aangewezen. Burenhulp is ontzettend belangrijk.
Layla Alwi. Laila Alwi, de naar dikke, zeer populaire, Egyptische actrice vernoemde (door het volk, niet officieel) four-wheel drive van elk Japans merk.
Fayrūz / Fayroez (ﻓﻴﺮﻭﺯ). Fayroez is niet alleen in Libanon, of in de Arabische wereld bekend. Zij treed op in alle grote zalen in de wereld. Wikipedia: Fayruz.
Sayyid (meerv., meer dan twee: sāda). Een sayyid behoort tot de elite binnen een islamitische gemeenschap, want is een rechtstreekse afstammeling van de profeet Muhammad, via zijn dochter Fatima. Sayyids trouwen alleen onder elkaar. Zo verwatert de (vermeende) bloedverwantschap niet.
Transcriptie van de klinkers in Arabische woorden.
A / a klinkt als ‘a’ in ‘pan’, I / i klinkt als ‘i’ in ‘pin’, U / u klinkt als ‘oe’ in ‘poen’.
Ā / ā klinkt als ‘a’ in ‘ma’, Ī / ī klinkt als ‘i’ in ‘mi’, Ū / ū klinkt als ‘oe’ in ‘moe’.
Klik hier voor het overzicht van de transcriptie in Arabische woorden.
De auteur dezes kan niet garanderen dat alle links naar externe websites (dus die van derde partijen) altijd zullen blijven bestaan. Foto’s in Google Maps, bijvoorbeeld, kunnen verdwijnen wanneer de eigenaar ze weghaalt. Ook aan andere links kan een einde komen, of kunnen in ongebruik raken. Wanneer u een niet werkende link constateert kunt u dat melden in het reactieveld. Bij voorbaat dank.
Huis in de oude stad van Sana’a, de hoofdstad van Jemen.
Het Tarīm-project 1997
1997 – 2017: twintig jaar geleden
Tarīm: Hadramaut, Jemen
Dagboek 1997
(Dag 9430) Ik ben in Sana’a, de hoofdstad van Jemen en ik logeer in het Gasmi-hotel. – Ik maak ’s nachts en in de ochtend geluidsopnames vanuit mijn hotelkamer. – In Leiden, mijn woonplaats, ga ik op vrijdagavond altijd dansen in het Leids Vrijetijdscentrum (LVC). Daar zag ik een paar keer een mooie jonge vrouw, wier naam ik niet weet en daarom ‘Ennefea’ heb genoemd. Ik denk deze nacht een tijdje aan haar. – Mijn verslag, op mijn laptop geschreven, bevat meer (achtergrond)informatie dan mijn dagboekverslag. – De munteenheid in Jemen is de Rial (YER). (1 rial = f. 0,015 (anderhalve cent), dus 100 rial = f. 1,50.)
Zondag, 23 november 1997.
Sana’a: 5/43.
Ik lig lang wakker en dagdroom over Ennefea.
Om 4.00 uur start ik met het maken van een geluidsopname ’s nachts tot 05.30 uur. Er zit één mooie gebedsoproep bij van een moe’azzin met licht trillende stem.
Ik ‘verdenk’ één moskee ervan gebruik te maken van een bandopname, want zowel de lofprijzingen als de gebedsoproep is identiek met gisterennacht en ook verleden jaar.
Op circa 8.00 uur, weer moe.
Nu pas begint langzaam het gevoel te komen dat ik ‘in den vreemde’ ben.
Maar ook komt het gevoel dat ik er genoeg van heb, met name de hoofdstad begint me de keel uit te hangen, deze grote, krioelende mierenhoop, mensen die door het stof kruipen of er zelfs in slapen. Ik heb er genoeg van en ben blij dat ik nu naar de Ḥaḍramaut kan.
Wat moet ik hier in eigenlijk doen in de Ramaḍān, van 28 december tot 4 januari. Geluidsopnames maken? Ja!
Op zoek naar een geldwisselaar, dwaal ik een tijdje door de soek. Ik zie een zwart gesluierd meisje koket, vlot, zelfbewust bewegend door de straten lopen. Dus niet alleen maar onderdanigheid!
Ik wissel US-dollar 200 voor 26.400 YER. Tellen is niet nodig, het klopt altijd. Wat zou er niet allemaal gebeuren als je de geldwisselaar niet meer zou kunnen vertrouwen? Dan zou de economie instorten.
Het hotel kost 6.215 YER. Ik geef 6.500 YER.
Het Bilquis-restaurant van Taj Sheba kost circa 3.477 YER. Ik geef 3.700 YER en loop naar huis. [Hotel.]
Spullen inpakken en over twee koffers verdelen.
De database*(1) voor de Aḥgāf-bibliotheek sorteert niet altijd goed. Moet ik opnieuw controleren.
Nu 22.30 uur.
De eerste drie weken van dit verblijf in Jemen hield ik op mijn laptopcomputer ook een verslag bij, waarin soms dingen staan die niet in mijn dagboek voorkomen.
Hier volgt een uittreksel daarvan.
Geluidsopnames
Om kwart voor vier stond ik op en begon om vier uur met het maken van geluidsopnames van het godsdienstig ontwaken van Sana’a. Verleden jaar maakte ik over twee nachten verspreid een ongeveer twee uur durend geluidsdocument van Sana’a in het ochtendgloren, wanneer de moe’azzin wakker wordt en vindt dat de rest van de stad ook wakker moet worden.
Aan die geluidsopnames voegde ik vannacht anderhalf uur toe. Het lijkt erop dat er niet veel veranderd is vergeleken met verleden jaar. De moe’azzins van de diverse moskeeën prijzen om de beurt de grootsheid van God. Ze moeten allemaal (?) aan de beurt zijn geweest voordat rond 5.00 uur de gebedsoproep begint. Kennelijk niet helemaal bij de tijd riep één moe’azzin al even na vieren op voor het gebed. Hij had zeker nog last van ‘zomertijd’.
Ik verdenk één moskee ervan een cassettetape te gebruiken. Een evenwichtige lofprijzing zonder haperen of geluid van het rammelen van de microfoon. Ook de gebedsoproep gebeurt daar automatisch. Geen verschil met gisteren. In alle andere moskeeën roept de moe’azzin persoonlijk op. Vaak hoor je een kuchje voordat hij begint. Eentje maakte er een bewogen oproep van met een enigszins trillende stem.
Al dat vroege gedoe maakt dat ik een behoorlijk slaaptekort heb en ik zakte dan ook achter mijn computer, toen ik bezig was de database van Tarīm aan te passen, in slaap.
YouTube: de gebedsoproep (al-aḏān) in Ṣanaᶜā’ voor het ochtendgebed ṣalāt al-faǧr vanaf alle actieve moskeeën die de oude stad rijk is.
Vanmiddag belde ik met DK. [Nederlandse Ambassade] en verzocht haar een e-mail naar Jan Just Witkam te sturen met een mededeling voor [collega] Tawfīq.
Een reservering voor een ticket op 6 december naar Say’ūn ligt voor hem gereed op het kantoor van Yemenia in Hadda Street, onder nummer RG98C.
Ik reserveerde een kamer in het Taj Sheba-hotel voor hem voor 3 december aan de zwembadzijde van het hotel, zoals hij me gevraagd had. Ik laat hem mededelen dat een kamer 180 US$ kost.
Ik ontdekte dat de sorteerfunctie van de database in bepaalde situaties niet goed werkt. Daar moet ik in Tarīm eens goed naar kijken. Ik hoop dat ik daar, net als verleden jaar een stoel en een tafel ter beschikking heb (uit de bibliotheek). Als ik op de grond moet zitten werken, naar Arabische gewoonte, doe ik er niet veel aan. (Dan is de computer geen laptop maar een groundtop). Ik kan alleen maar aan een tafel werken.
De taxi’s van Sana’a en ook die van het Zuiden zijn een aparte beschrijving waard. Ik zat in taxi’s waarvan een van de achterwielen waarschijnlijk ovaal van vorm was want bij iedere omwenteling werd de auto iets omhoog geworpen. Dat hinderde de chauffeur niet om toch hard te rijden. Een andere taxi had kennelijk een los achterwiel, want de auto slingerde heen en weer. Ook deze chauffeur taalde niet om toch hard te scheuren. Ik zat in een taxi waar je door de vloer de straat kon zien. Ik zag een taxi waarvan, terwijl hij mij passeerde, iets losraakte en als gevolg daarvan vuur en vonken in het rond vlogen. Ik zat in een taxi die een botsing met ruim voor hem dwars op de weg staande andere auto alleen maar kon voorkomen door uit te wijken naar de andere weghelft, omdat zijn remmen het niet of nauwelijks deden. Gelukkig was er geen verkeer op de andere weghelft, hoewel dat misschien helemaal niet gevaarlijk zou zijn geweest. Die chauffeurs zouden dan ook een kunststukje hebben uitgehaald om ons te ontwijken.
De verlichting van de auto’s doet het over het algemeen niet, wat geen bezwaar is, want ook auto’s waarvan de verlichting wel in orde is (een wonder) rijden vaak zonder licht in het aardedonker. Verlichting komt hier in allerlei denkbare en ondenkbare combinaties voor.
Er zijn auto’s waarvan je zou denken dat die helemaal in orde zijn, omdat ze zo nieuw uitzien. Dat zijn de grote landcruisers waarvan er hier veel zijn en die worden gebruikt voor het transport van toeristen. Maar ik zag al vaak chauffeurs onder die auto’s liggen om met ijzeren staven en touwen alle gebroken delen weer aan elkaar te ‘knopen’.
Er is hier, volgens mij, geen enkel vervoermiddel in orde. De vliegtuigen voor binnenlands vervoer zien er behoorlijk verzorgd uit. Ik heb de piloten nog niet onder hun machines zien liggen, maar ik denk dat uiterlijke schijn, net zoals bij de landcruisers, bedriegt.
Van die machines moet ik toch gebruik maken. Ik heb geen keus. Anders moet ik met zo’n autowrak door de woestijn om in Tarīm te komen, waar onderweg ook nog het gevaar van kidnapping door ‘wilde’ nomadenstammen*(2) schuilt.
Ik vroeg de rekening van het hotel en ik moet 6.215 rial betalen. Ongeveer negentig gulden, inclusief die slechte lunchkip van gisteren.
Database en catalogus. Ik maakte in Nederland al een database van de catalogus van de Aḥgāf-bibliotheek in Tarīm. Die is nog niet helemaal af. Ik moet er nog enig werk aan verrichten.
Woestijn en ‘wilde’ nomadenstammen. Het gebeurt in Jemen geregeld dat toeristen gekidnapt worden, wanneer die en reis door de woestijn maken. Dit is een middel van de nomaden om de regering onder druk te zetten, om eisen ingewilligd te krijgen. De toeristen in kwestie worden meestal goed behandeld en overkomt niets. In de laatste jaren van de twintigste eeuw is er maar één toerist vermoord, terwijl er vele tientallen ontvoerd zijn. Na onderhandelingen met de overheid komen alle toeristen weer ongeschonden vrij.
Transcriptie van de klinkers in Arabische woorden.
A / a klinkt als ‘a’ in ‘pan’, I / i klinkt als ‘i’ in ‘pin’, U / u klinkt als ‘oe’ in ‘poen’.
Ā / ā klinkt als ‘a’ in ‘ma’, Ī / ī klinkt als ‘i’ in ‘mi’, Ū / ū klinkt als ‘oe’ in ‘moe’.
Klik hier voor het overzicht van de transcriptie in Arabische woorden.
De auteur dezes kan niet garanderen dat alle links naar externe websites (dus die van derde partijen) altijd zullen blijven bestaan. Foto’s in Google Maps, bijvoorbeeld, kunnen verdwijnen wanneer de eigenaar ze weghaalt. Ook aan andere links kan een einde komen, of kunnen in ongebruik raken. Wanneer u een niet werkende link constateert kunt u dat melden in het reactieveld. Bij voorbaat dank.