Ontmoetingen

Reis­ver­ha­len-ont­moe­tin­gen-ge­beur­te­nis­sen

Zomaar wil­le­keu­ri­ge, aar­di­ge of on­aar­di­ge voor­val­len

2017 – …


Ontmoetingen

 
 


MenuBe­ginOntmoetingenEinde.


Sportvrouw

24 augustus 2018.
Eén of twee keer per week loop ik van thuis naar stad om in de Open­ba­re Bi­blio­theek een Lat­te Mac­chi­a­to te gaan drin­ken en een uur­tje in Pa­ris Match te le­zen, de eni­ge Frans­ta­li­ge pu­bli­ca­tie die ze daar heb­ben. Met het re­la­tief een­vou­di­ge Frans van dit week­blad kan ik mijn ge­brek­ki­ge taal­ken­nis op peil hou­den en krijg ik ook een in­druk van wat de ge­mid­del­de Frans­man / Fran­çai­se in­te­res­seert.
De Nederlandse intellectuelen kij­ken er­op neer en ha­len hun neus er­voor op: “Je moet Le Mon­de lezen.”, krijg ik vaak te ho­ren, als ik de naam van het tijd­schrift noem.
Als ik naar huis wil gaan staat er in de hal van de bi­blio­theek een vrouw in re­gen­pak en zegt: “Het giet!” Ik merk dat ze wel een praat­je wil ma­ken en ik ook met haar, maar, om­dat het giet, be­sluit ik me­teen om de bus naar huis te ne­men, want ik ben voor re­gen niet ge­kleed.
Het giet… Dat blijkt wel mee te val­len, maar het is niet droog.
Bij de bus­hal­te blijkt dat ik veel te vroeg ben. Ik moet meer dan een kwar­tier wach­ten. Er komt een mooie slan­ke jon­ge vrouw aan­ge­lo­pen, een bru­net­te, die me vrien­de­lijk groet. Ze gaat op het bank­je zit­ten, zoekt wat in haar hand­tas en steekt een si­ga­ret op. Ik sta in de rook­pluim. Zij zit een he­le tijd aan­dach­tig over haar mo­biel­tje ge­bo­gen. We blij­ven niet al­leen. Er komt ook nog een moe­der met haar vol­was­sen zoon, maar hun bus komt al snel.
De brunette heeft haar mo­biel­tje op­ge­bor­gen en kijkt naar het ver­lich­te ver­trek­tij­den­scherm.
Ik vraag haar welke bus ze moet heb­ben. Zij vraagt aan mij wel­ke ik moet heb­ben.
Ze zegt: “Die van u en die van mij ko­men al­tijd on­ge­veer ge­lijk­tij­dig.”
“Ik hoor dat jij va­ker met de bus gaat, als je dat weet.”
“Nee, alleen maar als het re­gent.”
“Ik loop altijd naar L., maar om­dat het nu re­gent neem ik ook de bus.”
“Naar L.? Dat is wel heer ver!”
“Nee hoor, dat is maar drie­ën­hal­ve ki­lo­me­ter.”
Ze blijft erbij dat het ver is.
“Ik loop per week tus­sen de twin­tig en der­tig ki­lo­me­ter.” zeg ik. “Twee we­ken ge­le­den heb ik er hon­derd ge­lo­pen.”
Ze weet niet wat ze hoort.
Ik zeg nog: “Dat zouden meer men­sen moe­ten doen. Voor­al jon­ge men­sen, zo­als jij.”
Ze zegt dat ze ser­veer­ster is in een res­tau­rant en dat ze daar el­ke week wel net zo­veel ki­lo­me­ters loopt. (…!)
Dan komt mijn bus en is he­laas mijn con­ver­sa­tie met de­ze schoon­heid af­ge­lo­pen. We wen­sen el­kaar een fij­ne avond toe.

MenuBe­ginOntmoetingenEinde.


Dubbelganger

20 juni 2018: aan boord van de veer­boot van Tra­ve­mün­de naar Lü­beck.
Om 16.15 uur vertrekt de Nord­land weer uit Tra­ve­mün­de naar Lü­beck. Ik zit nu weer aan bak­boord, nu naast een raam, de laat­ste bank onder het af­dak en kijk naar het hek / de ach­ter­zij­de van de boot.
Aan stuur­boord zit een man en een vrouw. De man lijkt als twee drup­pels wa­ter op mij. Hij heeft al­leen iets aan zijn lin­ker mond­hoek en hij draagt een kor­te broek en een T-shirt. Ik draag een over­hemd en een lan­ge broek. Mijn ar­men en ge­zicht zijn in de fel­le zon ver­brand.
Zij, blond, cir­ca vijf­tig jaar, jurk die wijd uit­staat on­der het mid­del, flin­ke bor­sten, ste­vig in­ge­klemd ach­ter het bo­ven­stuk van haar jurk, zit schaam­te­loos ach­ter haar zwar­te zon­ne­bril naar mij te sta­ren, of te flir­ten? (Is dat zo? Ik kan haar ogen niet zien, maar het heeft er wel al­le schijn van). In eer­ste in­stan­tie voel ik me er on­ge­mak­ke­lijk bij, maar la­ter staar ik ge­woon terug.
Na een hele poos gaat ze weg en blijft ze­ker een half uur be­ne­den­deks. Dan gaat de man gaat haar ha­len.
Later loop ik in Lübeck, op de Wil­ly-Brandt-Al­lee, nog een tijd­je ach­ter hen, op eni­ge af­stand, waar­bij ik zie dat ze el­kaar in­nig vast­hou­den. Aan boord was van we­der­zijd­se af­fec­tie wei­nig te mer­ken.

MenuBe­ginOntmoetingenEinde.


Ondraaglijke leegheid

20 juni 2018: aan boord van de veer­boot van Lü­beck naar Tra­ve­mün­de.
Om 09.00 uur ben ik bij de boot naar Tra­ve­mün­de. Kö­ne­mann Schif­fahrt (met twee keer een f in plaats van drie, die je zou ver­wach­ten): Kur­zur­laub auf der Tra­ve. (Een kor­te va­kan­tie op de Tra­ve). Voor € 20,50 kan ik heen en te­rug, een tocht van elk 105 mi­nu­ten va­ren met min of meer gees­tig com­men­taar van de Fa­mi­lien­va­ter. (Die als ka­pi­tein / stuur­man dit sa­men met vrouw en doch­ter doet, ken­ne­lijk, want ik in­for­meer er niet naar). (Vol­gens een You­Tube vi­deo uit 2013 zijn er ook nog drie me­de­wer­kers*.)
Het schip Nord­land vaart twee­maal daags naar Tra­ve­mün­de en te­rug. Het is ta­me­lijk druk op het bo­ven­dek van het schip. Veel Duit­sers, maar ook mos­lims: mooie vrou­wen waar­van som­mi­ge met hoofd­doek en een stel jon­gens, waar­mee de Duit­se be­ge­leid­sters zich voor­na­me­lijk mee be­zig­hou­den: vrou­wen van mid­del­ba­re leef­tijd en (knap­pe) jon­ge­man­nen!
In de on­draag­lij­ke leeg­heid van het (mo­der­ne) be­staan zijn de vluch­te­lin­gen een prach­ti­ge (lij­fe­lij­ke en gees­te­lij­ke) aan­vul­ling om de ‘le­ge’ uren mee op te vul­len en het chris­te­lijk ge­vorm­de ge­we­ten ge­rust te stel­len: goed doen en ho­pen op er­ken­ning door de­ze ver­wor­pe­nen der aar­de.
Een van de begeleidsters van de­ze jon­ge­man­nen trekt mijn aan­dacht. Ze is slank, een uit­zon­de­ring on­der de Duit­sers van haar leef­tijd (cir­ca ach­ter in de der­tig / be­gin veer­tig) en ‘zit’ in een rui­m(e) bloes / over­hemd, waar­in ken­ne­lijk niets zit wat zij trots kan la­ten zien. Des­al­niet­te­min vind ik haar zeer aan­trek­ke­lijk en fan­ta­seer dat ik haar van ach­te­ren vast­grijp en met mijn han­den on­der haar bloes over haar borst­jes mag strij­ken.
Zat ze eerst voor me, maar naar­ma­te steeds meer jon­gens (en meis­jes) be­ne­den­deks gaan: on­der el­kaar, gaat zij bij een col­le­ga (ou­der / dik­ker) ach­ter mij zit­ten.
Ik zit aan bak­boord, de eer­ste bank niet on­der het af­dak, naar vo­ren kij­kend, naast de re­ling. Aan mijn ta­fel (plaats voor 2x drie per­so­nen) zit nog een ou­de­re vrouw en jon­ge­re man: bei­den nog­al dik, maar ver­moe­de­lijk geen Duit­sers.
Na een poosje draai ik me om spreek mijn seks­ob­ject aan. Ik vraag haar of ze in het vluch­te­lin­gen­werk zit. Zij is zeer vrien­de­lijk en we ver­tel­len re­la­tief veel. Zij is klas­sen- / on­der­wijs­as­sis­tent en helpt dus het on­der­wij­zend per­so­neel. Oor­spron­ke­lijk komt ze uit Po­len, maar ze woont al meer dan tien jaar in de­ze regio. In haar jeugd was ze au-pair in Ne­der­land, niet in een stad, maar op het plat­te­land. Ze kent ech­ter geen Ne­der­lands meer. Als we zwij­gen en weer voor ons kij­ken, spreekt ze me na een poos­je weer aan. In Lü­beck moet ik be­slist naar ca­fé-res­tau­rant Nie­der­eg­ger gaan en er mar­se­pein eten. Nie­der­eg­ger is (sinds 1806) hét adres voor mar­se­pein. Ze is er zeer en­thou­si­ast over en ik vraag me kort af of ik haar moet uit­no­di­gen met me mee te gaan, maar doe het niet, om­dat ik ver­der geen aan­wij­zing heb dat ze iets der­ge­lijks zou wil­len, want na de­ze tip blijft het ‘uit’ tus­sen ons.
Vlak voor dat ze van boord gaat, wens ik haar een aan­ge­naam ver­blijf in Tra­ve­mün­de. De leer­lin­gen van de school heb­ben al­le­maal wat ge­kookt en dat gaan zij nu op het strand ver­or­be­ren. Dan vraag ik nog haar naam, die noemt ze, maar zij vraagt niet naar mijn naam. Des­al­niet­te­min ben ik en­ke­le uren lang ver­liefd op haar.

Noot

*

Te­rug naar de tekst.

MenuBe­ginOntmoetingenEinde.


Kometen

18 juni 2018: Ham­burg.
Ik zit al enige tijd rus­tig op mijn ge­re­ser­veer­de plek in de trein die van­uit Am­ster­dam naar Ber­lijn gaat en kijk naar de men­sen die hard ren­nen om­dat ze den­ken dat ze laat zijn, ter­wijl het ver­trek pas over tien mi­nu­ten is, als er een jon­ge­man naast me komt zit­ten. Ik zoek me­teen con­tact en hij blijkt wel ‘in’ te zijn voor een praat­je. Hij komt uit In­dia en heeft net zijn vrouw naar Schip­hol ge­bracht. Zij vliegt naar Bom­bay, ter­wijl hij voor zijn werk eerst een week in Ber­lijn moet zijn. Daar­na gaat hij ook met va­kan­tie in In­dia. Hij werkt nu twee jaar in Ne­der­land, maar kent nog geen Ne­der­lands. Hij spreekt over In­dia en over de twee­dui­zend jaar ou­de cul­tuur. Wat hij ver­telt is erg in­te­res­sant, maar zijn In­dia­se tong­val zorgt er­voor dat ik tel­kens goed moet op­let­ten wat hij zegt. Dat is me te ver­moei­end en na een half uur laat ik het ge­sprek be­wust ver­zan­den.
In Osnabrück stap ik over in de trein naar Ham­burg. Ik re­ser­veer­de een stoel bij een ta­fel­tje, aan het raam. Er komen twee En­gels spre­ken­de jon­gens te­gen­over mij zit­ten en ik vraag me­teen: “Who are you?”
Ze zijn ver­bou­we­reerd en we­ten even niet wat ze moe­ten zeg­gen, maar dan stel­len zich net­jes voor, dat doe ik ook en we schud­den han­den. Het zijn Ga­briel en An­dy. La­ter komt John­ny nog naast me zit­ten. Ze zijn Schot­ten en komen uit Glas­gow, wat dan de mooi­ste stad van Schot­land schijnt te zijn, hoe­wel Edin­burgh er ook wel mee door kan. Ze zijn met twaalf jon­gens on­der­weg, oud-school­ka­me­ra­den, als In­ter­rai­lers. Ze slie­pen al vier nach­ten in een hos­tel in Am­ster­dam en zijn nu op weg naar Ham­burg, dan gaan ze naar Ber­lijn, nog naar Po­len, ver­vol­gens naar Praag en hun eind­be­stem­ming is Bu­da­pest. Over­al zul­len ze in hos­tels sla­pen, op slaap­za­len. (Zijn dit wel de ‘echte’ in­ter­rai­lers? Vijf­en­twin­tig jaar ge­le­den ont­moet­te ik die ook in de trein. Die jon­ge­lui reis­den al­tijd ’s nachts, zo­dat ze ver­blijfs­kos­ten be­spaar­den. Ze slie­pen in de trein.)
Als Gabriel iets zegt over tv-shows, ver­sta ik, of ei­gen­lijk, ik wil ver­staan: peep­shows, en vraag daar naar. (Ik denk daar­bij na­tuur­lijk aan hun reis­doel: Ham­burg. Daar is het we­reld­be­roem­de Ham­burg­se ‘Red Light Dis­trict’, de Ree­per­bahn.)
Gabriel begint netjes uit te leg­gen wat hij wel zei, maar An­dy gaat uit­ge­breid in op mijn op­mer­king en komt met een he­le reeks ou­bol­lige man­nen­grapjes, ter­wijl hij nog maar net twin­tig is.
Gabriel is de meest serieuze van de­ze drie slun­gels. Hij pres­teer­de het om in de­ze rit van bij­na twee uur naar Ham­burg zijn te­le­foon wel vijf mi­nu­ten ter­zij­de te leg­gen en even naar bui­ten te kij­ken, waar hij tot zijn ver­ba­zing ont­dek­te dat er dub­bel­deks trei­nen be­staan. De twee an­de­re jon­gens ke­ken de he­le rit niet van hun speelt­je op.
In Hamburg moet ik weer over­stap­pen op de trein naar Lü­beck. De trein is er nog niet en ik sta tus­sen een groep men­sen in ge­dach­ten ver­zon­ken voor me uit te sta­ren. Er komt een ou­de­re vrouw voor me staan. Ze heeft al grijs haar. “Een vijf­ti­ger,” denk ik. Ze draait zich om en lacht me vrien­de­lijk toe. Ik knik goeie­dag. Dan gaat ze naast me staan en zegt dat ze op­zij gaat om­dat ik dui­de­lijk naar iets keek dat aan de over­kant van het spoor te zien is en dat zij zo­maar voor mij ging staan. Er staan daar wat re­cla­me­bor­den en ik zeg: “Ja, das ist in­te­res­sant.”
Zij (we voeren het ge­sprek in het Duits): “Ik wil­de uw blik­veld niet ver­sto­ren met mijn bre­de rug.”
Ik: “Ihre Jacke ist doch schön.” (Uw jas is toch mooi.)
Daarop gaat ze weer la­chend voor mij staan, kort maar. Ze gaat weer naast me staan en even voelt het aan als­of we ge­trouwd zijn, zij mijn vrouw is en ik haar man. Ik zeg dat ech­ter niet.
Ik vraag of ze ook naar Lü­beck gaat, maar ze komt uit Ah­rens­burg. Dat is het eer­ste sta­tion na Ham­burg.
“Ik ga naar Lübeck omdat ik ge­hoord heb dat dat een mooie stad is en dat wil ik con­tro­le­ren.” Ze be­ves­tigd dat Lü­beck erg mooi is, maar zegt er­bij dat ik ook naar Tra­ve­mün­de, aan de Oost­zee, moet gaan.
Ik vraag of die af­stand ook te lo­pen is. Ze kijkt naar be­ne­den, naar mijn schoe­nen. Ik draag wan­del­schoe­nen. Ze denkt dat dat een beet­je te ver is, maar, zegt ze, ik kan in het cen­trum van Lü­beck, aan de oe­ver van de Tra­ve, de boot naar Tra­ve­mün­de nemen en dan te­rug­lo­pen. Ter­wijl de trein bin­nen­rolt, een dub­bel­dek­ker, be­dank ik haar voor die tip en zeg dat ik dat ze­ker zal doen. Daar schei­den zich on­ze we­gen. Zij gaat naar bo­ven en ik naar be­ne­den. Als ik goed en wel zit ont­dek ik dat ik ver­liefd ben!
De ontmoeting met die In­dia­se man was min of meer een moet­je. Ik wil niet de he­le reis, meer dan drie uur, zwij­gend naast el­kaar zit­ten als­of er op de he­le we­reld niets is waar­over we kun­nen pra­ten. Het ge­sprek met die Schot­se jon­ge­lui werd door mij af­ge­dwon­gen. Zij zou­den nooit uit zich­zelf met mij een ge­sprek zijn be­gon­nen. Hun mo­biel­tje was im­mers veel be­lang­rij­ker.
Het pareltje was het ge­sprek van slechts een paar mi­nu­ten met die vrien­de­lij­ke vrouw op het per­ron. Daar doe ik het voor, dat trein­rei­zen, voor die on­ver­wach­te prach­ti­ge mo­men­ten. Die men­sen zijn als ko­me­ten, ze ko­men en gaan en je mag even van hun schit­te­ren­de licht ge­nie­ten. Daar­na zie je ze nooit meer. Van zul­ke ont­moe­tin­gen word ik zeer ge­luk­kig.

MenuBe­ginOntmoetingenEinde.


Kunstenaar?

Kunstenaar?
Bij een sloot, niet zo ver van mijn huis, halen twee jon­ge­tjes ijs­schot­sen uit het wa­ter.
Desgevraagd zegt de klein­ste (en de schran­der­ste) dat ze er iets heel moois van gaan ma­ken. Hij vraagt of ik een stuk­je ijs wil heb­ben.
Ik zeg dat ik ijs in de koel­kast heb, maar hij biedt me toch een blok­je aan ter­wijl hij zegt: “Dit is heel bij­zon­der, moet u maar eens voe­len,” en hij strijkt met zijn vlak­ke hand over de bo­ven­kant. In­der­daad, het blok­je ziet bij­zon­der uit: tien­tal­len be­vro­ren golf­jes.
Ik zeg: “Dat komt door de wind.”
Hij reageert blij ver­rast: een nieu­we ont­dek­king in zijn le­ven! Hoe oud zou­den beiden zijn, vijf, zes jaar?

MenuBe­ginOntmoetingenEinde.


Tadzjieken

2 augustus 2017: in de trein van Roer­mond naar Ut­recht.
Bijna acht uur ’s avonds stap ik in Roer­mond in de trein. Ik ben op weg naar Lei­den. Ik ga in dub­bel­dek­kers, als het mo­ge­lijk is, al­tijd op de be­ga­ne grond zit­ten, dus niet in de kel­der en niet op zol­der.
Op de begane grond zit je bij de deu­ren en bij de af­de­ling waar de fiet­sen ge­stald kun­nen worden. Dat is een plaats waar je af en toe nog fris­se lucht kunt ade­men, wan­neer de deu­ren op een sta­tion open­gaan en als dat niet ge­beurt en ik zit er al­leen, dan doe ik die open.
In Eindhoven stappen twee licht ge­tin­te man­nen in. Er staan geen fiet­sen en zij gaan op de klap­stoel­tjes zit­ten. Ik maak een ge­baar, van hier is plaats ge­noeg op de­ze ban­ken, kom bij mij zit­ten. Eén doet dat di­rect, maar de oud­ste (41 jaar, blijkt la­ter) van de twee blijft op zijn klap­stoel­tje zit­ten.
De jongste (Muhammad, 35 jaar) toont mij een pa­pier waar­op klei­ne kleu­ren­fo­to’s staan van NS-trein­rij­tui­gen. Er bij staan namen van Ne­der­land­se ste­den: Eind­ho­ven, Ut­recht, Zwol­le, Em­men. Bij Em­men staat een af­beel­ding van een bus. Bo­ven aan het pa­pier staat het adres waar ze heen moe­ten: AZC Ter Apel. Ach­ter op het vel­let­je heeft ie­mand een schets van Ne­der­land ge­te­kend en daar­op de ge­noem­de ste­den als bol­let­jes weer­ge­ge­ven, maar zon­der na­men er­bij.
Muhammad vraagt in gebroken En­gels of dit de trein naar Ut­recht is. Na­tuur­lijk zegt hij niet Ut­recht, maar ik be­grijp wat hij be­doelt, bo­ven­dien toont hij mij het A4-tje.
Beide mannen kwamen vandaag in Ne­der­land aan en ko­men uit Ta­dzji­ki­stan. Ik ben waar­schijn­lijk de eer­ste Ne­der­lan­der die geen func­tio­na­ris is (Dou­a­ne, Po­li­tie, NS) die met hen praat. Hun lands­taal is Rus­sisch, ge­mengd met scheu­ten Far­si. (Per­zisch.)
De oudste man spreekt al­leen maar die taal. Mu­ham­mad kent een hand­vol En­gel­se woor­den, be­grijpt een mi­ni­maal beet­je Ara­bisch (want ze zijn mos­lim en het ‘La­tijn’ van hun gods­dienst is na­tuur­lijk Ara­bisch.)
Ik spreek een handvol Per­zi­sche woor­den (Far­si).
Zo komen we een heel eind.
Beide mannen zijn getrouwd. De oud­ste heeft twee kin­de­ren en Mu­ham­mad heeft twee zo­nen en een doch­ter. Hij is ad­vo­caat, zijn broer doet iets in ‘bank­ma­na­ge­ment’.
Ik leer dat naam van hun hoofd­stad, Du­shan­be, ‘maan­dag’ betekent. Het duurt even voor­dat hij be­grijpt dat ik naar de naam van ‘dins­dag’ vraag.
Het blijkt een­vou­dig te zijn, want, om­dat ik weet dat du / do in het Far­si ‘twee’ be­te­kent, be­te­kent maan­dag dus iets als ‘twee­de dag’ (naar ana­lo­gie met het Ara­bisch, dat ik stu­deer­de, waar de week­da­gen op de­zelf­de wij­ze wor­den aan­ge­duid.)
Zaterdag heet in het Tadzjieks: Shan­be, zon­dag is yek­shan­be, dus een-shan­be, maandag is dus du­shan­be, dus twee-shan­be, en­zo­voorts tot en met don­der­dag.
Vrijdag heet in de hele is­la­mi­ti­sche we­reld, en dus ook in Ta­dzji­ki­stan: djum­’a, wat on­ge­veer ‘sa­men­komst’ be­te­kent, na­me­lijk, sa­men­ko­men in de mos­kee om te bid­den.
De conversatie verloopt moei­zaam, om­dat zijn En­gels zo slecht is, maar na eni­ge tijd laat hij mij op zijn Smart Pho­ne zien hoe mooi de vrou­wen in Ta­dzji­ki­stan zijn. Tien­tal­len stuk­ken vlie­gen langs en, in­der­daad, de da­mes zijn zeer aan­trek­ke­lijk, maar zo­als dat al­tijd gaat met vrou­wen op fo­to’s, waar ook ter we­reld, ze zijn zeer ti­mi­de, zeg­gen nooit wat te­rug en glim­la­chen voort­du­rend ge­heim­zin­nig. Je krijgt nooit een on­ver­to­gen woord te ho­ren en waar je ze ook aan­raakt, je hoeft niet bang te zijn voor een draai om je oren. De vrouw van Mu­ham­mad, van wie hij ook een fo­to toont, valt niet in de ca­te­go­rie die hij mij aan­prijst als ‘schoon­heid’, maar ze zal on­ge­twij­feld zeer lief zijn.
Na verloop van tijd wil ik ook wel eens beel­den zien van wat er nog meer voor schoons te zien is in zijn land. Uit­ein­de­lijk krijg ik een mo­nu­ment te zien van een of an­de­re held uit een ver ver­le­den, als ach­ter­grond bij een fo­to van … twee mooie Ta­dzjiek­se da­mes. Een Ta­dzjiek­se met een split in haar jurk, waar­door een deel van haar been te zien is, keurt hij af: schan­da­leus.
Ik heb bij mijn reizen door het Mid­den-Oos­ten al heel vaak ge­merkt dat als je met man­nen praat, dat die het al­leen maar over vrou­wen heb­ben. (Daar­op zijn de­ze twee geen uit­zon­de­ring). Praat je ech­ter met vrou­wen, dan heb­ben die het over het al­ge­meen over prak­ti­sche za­ken waar­mee je het le­ven kunt ver­ge­mak­ke­lij­ken, hoe je er­gens heen moet rei­zen of over de op­voe­ding van kin­de­ren.
Muhammad probeert me over te ha­len om toch voor­al naar Ta­dzji­ki­stan te rei­zen.
Ik vraag hem, waar­om hij zijn land ont­vlucht: Er zijn daar, zo zegt hij, al­leen maar pro­ble­men.
Waarom zou ik er naar toe zou moeten om­dat het daar zo ge­wel­dig en mooi zou zijn. Dan had hij net zo goed thuis kun­nen blij­ven, maar he­laas, door het taal­pro­bleem is de­ze vraag te moei­lijk voor hem en ik kom het dus niet te we­ten.
In Utrecht help ik hen met het vin­den van de juis­te ver­bin­ding. Ze mis­sen de trein naar Zwol­le, nipt, die ove­ri­gens al vijf mi­nu­ten te laat ver­trok. De vol­gen­de gaat naar Gro­nin­gen, maar als je net een paar uur in Ne­der­land bent ligt het niet voor de hand dat je weet dat die trein Zwol­le zal pas­se­ren.
Ik betwijfel of zij van­nacht nog in Ter Apel zijn ge­raakt, of zou er van­uit Em­men een nacht­bus daar­heen rij­den?.

MenuBe­ginOntmoetingenEinde.


Hondje

2 augustus 2017: Roer­mond.
Een keer per week ga ik met de trein op en neer, vanuit Lei­den naar Roer­mond, om mijn moe­der te be­zoe­ken. Be­hal­ve de trein­reis loop ik nog 15 km en zit nog eens 15 km in de bus.
Ik ben een kwartier te vroeg voor mijn bus op het bus­sta­tion in Roer­mond. Er is een wacht­ruim­te voor de rei­zi­gers. Langs een wand staat in ‘L’-vorm een aan­tal ban­ken op­ge­steld. Ik zit op het kor­te stuk van de ‘L’, bij­na in de hoek en kijk dus voor een deel te­gen de zij­kant van mijn me­de-wach­ten­den aan.
Midden in het lange stuk zit een fa­mi­lie, die vol­gens haar fy­sio­no­mie wel eens uit Sy­rië zou kun­nen ko­men. (Ik was daar ver­schei­de­ne ke­ren: ik ben een Syrië-gan­ger avant la let­tre). Ik weet na­tuur­lijk niet of de­ze men­sen wer­ke­lijk uit dat land ko­men. Zij spre­ken wel Ara­bisch.
Er is een moeder met een hoofd­doek en een jon­ge jon­gen van een jaar of vijf die op haar schoot zit. Naast haar zit een meis­je, dat ik on­ge­veer ne­gen of tien jaar oud schat, dat met een ro­ze pop speelt, een soort elf­je, maar met zeer lan­ge oren. Ver­der zijn er nog twee jon­gens, waar­van er een jaar of vijf­tien, zes­tien zal zijn. De oud­ste zoon zal on­ge­veer twin­tig jaar zijn en treedt op als een soort pa­ter fa­mi­li­as. De bei­de jon­gens lo­pen rond tot­dat er naast hun moe­der plaats ge­noeg vrij­komt om te gaan zit­ten.
Even later gaat er naast hen een Ne­der­land­se vrouw zit­ten met een hond­je.
Beide jongens stre­len de hond en de Ne­der­land­se zegt: “Hij bijt niet.”
Terwijl de jongens het hond­je stre­len, springt het meis­je over­eind en gaat naar het hond­je staan kij­ken. Zij geeft haar ro­ze pop aan haar jon­ge­re broer­tje die de­ze gre­tig aan­neemt en er mee gaat spe­len. (Die wordt na­tuur­lijk gen­der­neu­traal op­ge­voed.)
Schoorvoetend gaat het meis­je steeds dich­ter naar het hond­je toe, tot­dat ze naast hem staat. Ze wil hem aan­ra­ken, maar durft niet. Haar oud­ste broer pakt haar hand en brengt die naar de rug van het beest­je. Even raakt ze hem aan, maar trekt haar hand weer snel te­rug. Uit­ein­de­lijk is ze moe­dig ge­noeg om de hond te aai­en. Hoe­wel zij met haar rug naar mij toe zit en ik haar ge­zichts­uit­druk­king niet kan zien, zie ik dat de he­le fa­mi­lie van haar vreug­de ge­niet en ook de ei­ge­na­res­se van het hond­je kijkt stra­lend.
Het is niet koud, maar het mie­zert wel een beet­je. De re­gen­drup­pels tik­ken zacht op het dak waar­on­der de bank­jes staan, waar­op wij al­len zit­ten.
Plotseling komt er een grote don­ke­re wolk op­zet­ten in de vorm van een zeer cor­pu­len­te man op kor­te be­nen. Ik weet on­mid­del­lijk wat hij komt doen en waar dit op uit zal draai­en. De fa­mi­lie schenkt geen aan­dacht aan hem. Zij zijn met het hond­je be­zig.
De man, laat ik hem een Magh­re­bijn noemen, want hij kan uit Tu­ne­sië, Al­ge­rije, of Ma­rok­ko ko­men, maar hij kan net zo goed een Egyp­te­naar zijn, loopt voor de fa­mi­lie langs ter­wijl hij hen be­kijkt, loopt weer te­rug, zon­der hen uit het oog te ver­lie­zen, loopt weer voor hen langs en weer terug. Dat doet hij net zo­lang tot­dat er naast de moe­der plaats vrij­komt en hij ploft me­teen naast haar neer.
Dat is opmerkelijk en hij is nu in over­tre­ding met de re­gels / voor­schrif­ten van zijn gods­dienst. Een mos­lim (man) mag niet zo­maar naast een vrouw gaan zit­ten als zij niet een nau­we bloed­ver­want van hem is of als hij niet met haar ge­trouwd is. Maar hij zal ge­dacht heb­ben: “Het doel hei­ligt de mid­de­len.”
Hij begint meteen met pre­ken en wijst daar­bij ook naar de Ne­der­land­se vrouw.
Het is namelijk zo, dat in de is­lam geldt dat een hond on­rein is en als je sterft op het mo­ment dat je een hond aan­raakt ga je recht­streeks naar de hel.
Het meisje is zo ge­schrok­ken van de man dat ze zich vast­klampt aan haar oud­ste broer en zich ach­ter hem ver­schuilt. De tie­ner lacht een beet­je schaap­ach­tig voor zich uit en kijkt af en toe naar Magh­re­bijn met een uit­druk­king van: “Wat heb ik nu aan mijn fiets han­gen.”
Ik kan de moeder niet meer zien door de om­vang van die dik­ke ke­rel. Ik zie nog slechts de beent­jes van haar jong­ste die nog steeds met de ro­ze pop lijkt te spe­len.
De pa­ter fa­mi­li­as lijkt ge­schrok­ken en geeft de Magh­re­bijn tel­kens ant­woord op diens vra­gen.
De Nederlandse weet niet wat ze moet zeg­gen en kijkt ook ver­schrikt. Ze kan de con­ver­sa­tie, in het Ara­bisch, na­tuur­lijk niet ver­staan, maar ziet wel hoe de fa­mi­lie rea­geert op be­we­gin­gen en woor­den van de Magh­re­bijn.
Zo komt het dus dat een en­ke­le per­soon (die in zijn va­der­land on­ge­twij­feld lief en char­mant, zacht­aar­dig zal zijn voor Ne­der­land­se toe­ris­tes) vier (bij­na) vol­was­sen men­sen kan in­ti­mi­de­ren met slechts het woord als machts­mid­del.

MenuBe­ginOntmoetingenEinde.


De au­teur de­zes kan niet ga­ran­de­ren dat al­le links naar ex­ter­ne web­si­tes (dus die van der­de par­tij­en) al­tijd zul­len blij­ven be­staan. Fo­to’s in Goog­le Maps, bij­voor­beeld, kun­nen ver­dwij­nen wan­neer de ei­ge­naar ze weg­haalt. Ook aan an­de­re links kan een ein­de ko­men, of kun­nen in on­ge­bruik ra­ken.
Wan­neer u een niet wer­ken­de link con­sta­teert kunt u dat mel­den in het re­ac­tie­veld. Bij voor­baat dank.