Onderweg tussen Rissani en Meski, eergisteren.
Dagboek 1976
(Dag 1706) Cees en ik zijn samen op vakantie in Marokko. Eergisterenavond kwamen we in Errachidia [Ksar as-Souk] aan. Vandaag reizen we vandaar met een lijnbus naar de stad Meknes, die zo’n 350 km noordelijker ligt.
Donderdag, 30 september 1976.
Op 5.30 uur. Op de kamer eten. We betalen 25 Dh en gaan naar de CTM-bushalte.
De jongen van dinsdagavond komt langs gelopen en zegt: “Marokko is nog altijd Marokko en het zal nooit veranderen.”
“Jawel, het zal veranderen, na lange tijd.”
“Amerika maakt nu auto’s, als Amerika de zon kan maken (en dat is onmogelijk) dan is Marokko zo ver dat het auto’s kan maken.”
Pessimistischer kan nauwelijks, denk ik, maar hij heeft wel gelijk.
Hij wil naar Europa en het is geen kwestie van geld, maar van … ja, een paspoort, want daar zijn ze in Marokko niet scheutig mee.
De bus die om 7.15 uur uit Rissani zou komen en naar Meknes gaat komt pas om 8.45 uur. Niemand is ongeduldig.
We hebben 1e klas genomen en die kost 24,75 Dh per persoon over 350 km. Wat het verschil is met de 2e klas wordt niet duidelijk. Wellicht een andere bus op een ander tijdstip. Enfin, we zitten goed, direct achter de chauffeur. Een dikke, goedlachse man van circa 30 jaar, die de hele weg moppen tapt (in het Arabisch).
Schuin achter mij zit een mooie soldaat.
Als de bus tot in zijn 4e versnelling is opgetrokken, wordt de versnellingspook met een fietsenband, die aan de bestuurderstoel is bevestigd, vastgezet en komt er niet meer uit voordat de bus bijna stilstaat en er dus teruggeschakeld moet worden. Als de band kapot gaat, moet het hulpje (de 2e man) de versnellingshendel vasthouden, anders schiet deze los.
Langzaam, soms heel langzaam, kruipt de bus omhoog en stopt links en rechts om passagiers bij te laden, of uit te laten.
In Midelt vraag ik wanneer we in Meknes zijn en hij zegt dat alleen god dat weet.
Ik stap uit om in een café te plassen. Ik bedank de baas en hij zegt: ‘C’est ne rien.’ Het is niets. Ik betaal een halve Dirham.
We vervolgen onze weg tot Zaïda waar we even buiten het dorp halt houden en eten bij een garage – eethuis. We zien een doormidden gebroken vrachtwagen.
In Midelt vergaten we een passagier. Dat wil zeggen, deze was uitgestapt en niet op tijd terug. De bus werd even later ingehaald door een luid toeterende taxi en wild gebarende inzittenden. De bus stopte en de verloren passagier stapte in. In Midelt werd zijn gemis al opgemerkt, maar de chauffeur wilde niet wachten.
Na het eten vervolgen we onze weg en op de Col du Zad, 2.178 meter boven de zeespiegel, wordt vijf liter olie in de motor gegooid. In Midelt constateerde Cees al olieverlies.
In Azrou stappen enkele nieuwe passagiers in waaronder een jongen die Engels spreekt en een in Nederland werkende en ook Nederlands sprekende Marokkaan. Hij is getrouwd met een Nederlandse vrouw. We praten wat en vervolgen ons uitkijken. Ik heb geen dia’s gemaakt.
Tegen 17.15 uur zijn we in Meknes en ik zie de jonge mooie soldaat nog één keer.
We hebben 350 km in 8,5 uur gereden.
In een westers georiënteerd restaurant drinken we koffie en vragen naar de rue Allal ben Abdallah. Een moeilijke uitleg volgt en het moet ver weg zijn. Ja, ja.
We lopen een paar honderd meter en vragen weer: “Hier is het, meneer” en we staan in de betreffende straat.
Hotel Moderne is nu snel gevonden. 1 Ster, A 25 Dh per nacht, waar we ons nestelen.
We drinken thee en eten soep in de Medina. Praten er even met iemand en lopen er een beetje rond. Het is wel een aardige Medina. Weer: wisselend over 350 km. In Errachidia lekker, tot geheel bewolkt en fris in Meknes.
Dit is een dia die ik gisteren maakte, tijdens onze lift van Erfoud naar Meski.
Dagboek 1976
(Dag 1705) Cees en ik zijn samen op vakantie in Marokko. Gisterenavond kwamen we in Errachidia [Ksar as-Souk] aan. We overnachtten in het dure PLM-hotel, maar vandaag gaan we naar het goedkopere hotel l’Oasis.
Woensdag, 29 september 1976.
Op rond 8.00 uur.
In bad, in bad, een ligbad. Heerlijk warm water en een heerlijk ligbad.
Ik maak ook weer de traditionele foto vanaf het hotel van Ksar es-Souk [Errachidia].
We wassen onze kleren en mijn broek.
We hebben een ontbijt op bed gehad, dat wil zeggen, we hadden uitgebreid besteld, maar kregen minder uitgebreid. We wilden een keer snobistisch doen in een vier sterren B hotel. Toch kostte het ontbijt nog zo’n 20 Dirham (Dh). Toen we afrekenden, werd slechts één ontbijt in het restaurant berekend en mijn Frans is te slecht om die man iets anders te verduidelijken. (Ik wilde het ook niet.) 55 Dh voor één nacht in twee tweepersoonsbedden en 5,50 Dh voor één ontbijt.
Als we weglopen komt hij, de receptionist, ons achterna en zegt dat we te weinig betaald hebben. Gisterenavond, die snacks. Hij biedt zijn verontschuldigingen aan, nadat ik hem gezegd heb, dat we in de Medina hebben gegeten, wat waar is. In het hotel hadden we geen snacks gegeten.
We gaan naar hotel l’Oasis, 25 Dh per nacht.
We liggen op bed uit te rusten van de vermoeienissen die komen gaan. Zowat de hele dag blijven we binnen.
Ik praat met Cees over het feit dat ik geen concrete gewetensbezwaren heb dat ik naar een rechtse dictatuur / staat op vakantie ben gegaan.
In het dorp komen we de drie lifters van gisteren tegen. Als we zeggen dat we in PLM hebben geslapen: “Habt ihr soviel Geld?”
Later realiseren we ons dat zij hasj kopen en roken. Bovendien zijn we zó zuinig geweest dat we dat overgehouden hebben, maar de grote inkopen komen nog: twee Agfa diafilms, 45 Dh per stuk, dat is 90 Dh, inclusief [de afzonderlijke dia’s bij de ontwikkeling van de film in] raampjes. Andere zijn niet te krijgen.
In een café koffie drinken en we gaan [vervolgens] naar een café dat voor toeristen is gebouwd. Er wordt Arabische muziek gedraaid.
Ik zeg: “Dat is goede muziek.”
De eigenaar zet de muziek af en zet een westerse schreeuwplaat op.
“Wat nu? We willen Arabische muziek horen.”
“Goeie muziek, hè”, zegt hij.
“Nee, natuurlijk niet.”
“Wat wilt u drinken?”
“Arabische muziek en koffie.”
Het kan niet. We gaan weg. Waarom er geen Arabische muziek op kan is onduidelijk.
In een ander café hebben we de indruk weg te worden gekeken en de baas wil of kan geen Frans verstaan.
Tegen kwart voor acht zijn we in het restaurant van ons hotel.
“Is het mogelijk vleesloos te eten?”
De manager wordt erbij gehaald en het is mogelijk.
Wat we drinken?
“Sidi Harazem.” [Mineraalwater.]
Goed eten.
De ober doet na het eten pogingen ons weg te kijken.
We krijgen dessert, ieder een rotte appel. Van binnen rot. We leggen die in stukken demonstratief op het bord. Na een lange tijd wordt de rekening gebracht en krijgen we ieder een nieuwe appel. We moeten die in het bijzijn van de ober doorsnijden. Deze zijn beter. Daarna bestellen we koffie (café au lait: koffie verkeerd!) en wachten drie kwartier. Als we willen weggaan, zegt de ober: “Vijf minuten nog. Ik heb de koffie vergeten te bestellen.”
Na tien minuten is er koffie, speciaal voor ons gemaakt, maar er is geen melk. Een probleem in heel Marokko en we weigeren daarop de koffie.
We betalen 29 Dh plus 4,50 Dh bedieningsgeld.
Tegen 22.00 uur op bed. Weer: het was vandaag smoorheet, tegen de 40°C. ’s Avonds (dat is normaal) frisser.
Dit is de noordelijke rand van de Sahara.
Deze mannen zijn met eigen vervoer onderweg en kunnen stoppen wanneer ze willen. Wij zijn afhankelijk van anderen.
Dagboek 1976
(Dag 1704) Cees en ik zijn samen op vakantie in Marokko. We zijn in de oase Erfoud en vertrekken vandaag eerst in zuidelijke richting naar Rissani en later in noordelijke richting, lopend en liftend, naar Errachidia.
Dinsdag, 28 september 1976.
Om 8.00 uur opgestaan. We betalen onze kamer: 10 Dirham (Dh) en eten aan de rand van het dorp, circa 5.000 inwoners. In Erfoud posten we de kaarten uit Ouarzazate.
Ik zie de jongen van het hotel nog een keer.
Cees ziet zijn boy van gisteren en ze groeten elkaar. Die jongen lacht vriendelijk. Hij heeft een heldere blik.
We lopen circa één uur in een steeds heter wordende zon de Sahara in, naar Rissani.
Circa vijf kilometer hebben we gelopen als we een lift krijgen van een vrachtwagen. We kunnen drie kilometer voor Rissani uitstappen en lopen nog 100 meter. We komen de Hollanders uit Tinghir tegen en praten nog even. We hadden ze ’s morgens, toen we zaten te eten, zien rijden in hun groene VW Porsche.
We blijven een uur gedemoraliseerd langs de rand van de weg zitten. Een jongetje bedelt en ik geef hem een halve Dirham. We hebben geen puf om verder te gaan. De postzegels, 8 stuks (4 van 0,65 Dh en 4 van 0,40 Dh) zijn weg.
Die van 0,40 Dh zijn zo teruggevonden. Die andere niet.
Cees kijkt rond en ik zoek onder het bruggetje waar we op zitten. Circa 20 meter verder ziet Cees ze liggen, tegen een stuik en met de beeldzijde naar voren, als een mooi vierkantje. Het waait af en toe en zand zit tussen de onze tanden.
Na een uur besluiten we verder te gaan en na circa een half uur lopen zijn we in Rissani, waar wel en geen, of wel een hotel is. Gidsen willen ons naar de kamelenmarkt sturen. Er zijn er die je niet meer met rust laten en we negeren ze maar helemaal.
In een café drinken we koffie en cola.
Ik wandel het dorpje in. Cees blijft bij de bagage. Ik koop een fles Sidi Harazem-water. Ga kijken of ik dia’s kan kopen, want ik ben aan de laatste rolletjes bezig. Ik spreek even met een Zwitser.
Informeer hoe laat de bus naar Ksar es-Souk [Errachidia] vertrekt: “Om 6.00 uur.” En ga terug naar Cees.
We verlaten het café en gaan samen naar de bushalte om kaartjes te kopen. Er vertrekt plotseling niet eerder dan om 24.00 uur een bus.
We zullen proberen een taxi naar Erfoud te krijgen, want ik heb mijn buik vol van dit gat in de woestijn.
Cees spreekt met de Zwitser en we kunnen met zijn liftgevers mee. Duitsers (rokers van hasj, “Das versteht sich, ja.”)
Als we Rissani verlaten hebben we geen kamelenmarkt gezien, zijn er nog geen anderhalf uur gebleven, maar we zijn wel in de Sahara geweest.
De liftgevers: twee Duitsers, dat wil zeggen man en vrouw met een Volkswagen-bus, oud model. Vijf lifters: de Zwitser, een Schot, een Duitser en twee Nederlanders (wij).
We rijden door Erfoud en vragen of we verder mee noordwaarts kunnen. En ja hoor, zij gaan naar Meski, 40 km voor Ksar es-Souk en wij gaan mee. Onderweg maak ik diverse foto’s [dia’s] van kashbahs.
In Meski rijden we mee tot op de camping, maar wij kunnen daar zonder tent niet overnachten. De bewakers: “Weg, weg, vite [snel!].”
We kunnen van hen een één vierkante meter overdekt hok huren voor 20 Dh per persoon.
We besluiten te gaan en willen naar de grote weg lopen. De trap op en we wandelen op een rondweg. Er komt een man aangelopen: “Toeristen! Waar komen jullie vandaan?”
“Hoelanda.””
“Kom bij mij. Ik heb net verse munt geplukt. Moet je eens ruiken. Kom een kop thee drinken. Vijf minuutjes maar.”
Cees aarzelt, maar ik stem toe. We lopen achter hem aan.
“Deze kant op,” zegt hij nors.
‘He, oei,” denk ik, ‘dat kost geld.’
We lopen met hem mee, betreden zijn aarden huis in de Ksar. Hij gaat thee zetten. Klopt met een hamer grote stukken suiker van een broodvormige suikerklomp af, zoekt wel tien minuten naar lucifers. Wij hebben er ook geen.
We drinken onze eerste kop thee van hem. De whisky van Marokko. “Shukran” is “proost”.
“Geef me jullie adres, dan krijgen jullie het mijne.” Ik schrijf onze adressen op en krijg van hem een brief met het zijne. Het adres mag ik overschrijven. Hij laat tientallen foto’s zien en adressen van vrienden.
We krijgen elk een ketting omgehangen, van dadels, rood geverfd.
Zijn adres is: Monsieur Ali B M., Meski, Errachidia, Maroc.
Hij vertelt dat zijn dochter binnenkort gaat trouwen.
“Wat heb jij een mooi horloge,”* zegt hij, wijzend op het mijne. Cees laat het zijne zien en praat verder. We drinken drie koppen thee en eten brood met anijs erin. En hij begint weer over het horloge.
Ik zeg: “Het is van mijn vader.” [Dat is de waarheid.] Hij begrijpt het verkeerd: “Een souvenir van jouw vader.” en hij praat niet meer over het horloge.
Of we foto’s willen maken. Met zijn dochter Fatima erop, een meisje van circa vijf jaar en of we niet wat geld over hebben voor zijn oudste dochter, die binnenkort gaat trouwen.
‘Wat had ik gedacht.’
We maken foto’s met de flitser.
“Zijn dat niet toevallig dezelfde batterijen als in zijn radio”, vraagt Cees en ja hoor, het zijn dezelfde. Ik heb vier reservebatterijen en geef er twee aan Cees, die ze aan Ali geeft.
Foto’s binnen, foto’s buiten, foto’s van de ezel, foto’s van de schapen.
“Hebben jullie geen zoem, zoem, zoem.” Hij maakt het gebaar van elektrisch scheren.
“Nee, dat hebben we niet.”
“En een ander souvenir?”
“Nou, we kunnen niets missen. Dit is onze overleving.”
We geven 15 Dh. (F. 9,00)
Hij vraagt of we niet willen blijven slapen en of we niet couscous willen eten.
“We willen voor het donker in Ksar es-Souk [Errachidia] zijn.”
“Ja, ik stuur jullie dadels, als jullie die foto’s sturen.”
We gaan en zien een prachtige zonsondergang met er tegenover gouden wolken. Geen foto’s gemaakt, omdat dat volgens Cees te veel tijd in beslag zou nemen.
Achterna gezeten door bedelende kinderen, verlaten we Meski en lopen richting Ksar es-Souk.
Een jongen biedt ons dadels aan en zegt: “Er is een Oued [rivier] over de weg en je kunt beter naar de camping gaan.”
“We hebben geen tent.” En we lopen door en groeten vriendelijk.
We hebben zo’n goed moreel dat ik best nog tot Ksar es-Souk zou willen lopen.
Na circa drie kilometer krijgen we een lift van een vrachtwagen. Ik help Cees mijn zak in de bak te gooien en wil ook met de zijne helpen. Hij snauwt dat ik moet instappen en ik begrijp dat hij bang is dat de vrachtwagen zonder ons, maar met bagage zou kunnen doorrijden.
Onderweg komt er nog een lifter bij.
We rijden door een hoge Oued. Het grote voordeel van deze lift: geen natte voeten.
In Ksar es-Souk stappen we bij de moskee uit en lopen terug naar het duurste hotel uit onze vakantie: 55 Dh per nacht (f. 33,00) Het is er een bekakte boel, zonder warm water.
“Warm water is er wel.”
“Nee, dat is er niet.” De receptionist gaat voelen en warempel, er is geen warm water.
“Morgen is er warm water.
“Hoe laat?”
“Morgen.”
En kwart voor twaalf is er nog geen warm water, maar om vijf over middernacht wel, maar zover was het nog niet.
Tegen 20.00 uur gaan we in het dorp inkopen doen voor morgen en soep eten. We vergeten koffie te drinken en gaan terug. We komen de twee Hollanders tegen en een jongen die ze van twee jaar geleden kenden.
Ze spreken bijna geen Frans en de sympathiekste van de twee kent een paar woordjes Arabisch. We gaan koffie drinken in een café en praten er wat.
De jongen (zijn naam weet ik niet) vraagt wat ik van Marokko vind.
Ik zeg: “Natuur: een prachtig land, maar veel armoede en veel bedelaars.”
Hij vertelt dat er geen echte moslims zijn, dat iedereen in de koran gelijk is. Dat de rijken van de armen stelen. Dat veel Marokkanen lui zijn. Ze gaan in het leger om betaald niets te doen. Dat die luie Marokkanen uiteraard kinderen hebben die nog luier zijn en die hun kinderen nog luier. Hij vertelt mij dat hij zich opgesloten had en zich voorbereid had op de gevangenis en ik begrijp er uit dat hij zich tegen het regime wilde verzetten. Kortom, hij noemt allemaal dingen die in onze ‘Christelijke’ wereld niet anders zijn.
Ik kan hem moeilijk volgen, mijn Frans is erg slecht, bovendien heb ik weinig zin in een zo zwaar gesprek, maar wil niet zo onbeleefd zijn door het af te breken en ik word gehinderd door Cees en die twee Hollanders die het in het Nederlands ook onder andere over politiek en Den Uyl hebben.
Tegen 00.45 uur op bed. Cees zit in bad.
(Ik heb een Kodakfilm voor 50 Dh. (f. 30,00) gekocht. In Erfoud kostten ze vanmorgen 45 Dh en dat vond ik al te duur.) Weer: de hele dag droog. Tussen Rissani en Meski veel zandstormen.
*
Begin jaren negentig, toen ik Syrië bezocht, leerde ik, dat wanneer je iets van iemand prijst, een ding, een goed, of een kleinood, deze persoon verplicht is dat goed aan jou te geven. Mogelijk speelde dit principe ook mee bij deze boer, die mijn horloge prees. Ik weet het niet, maar acht het mogelijk.
Een beeld van de oase Tinghir en de ingang van de Todghakloof.
Dagboek 1976
(Dag 1703) Cees en ik zijn samen op vakantie in Marokko. We zijn in de oase Tinghir en vertrekken vandaag in zuidoostelijke richting, lopend en liftend, wat een fantastisch avontuur oplevert, om in Erfoud te geraken.
Maandag, 27 september 1976.
Op tegen 8.15 uur. Ontbijt in het hotel. Prijs: circa 78 Dirham (Dh). Dat is 30 Dh per nacht plus ontbijt.
We vertrekken te voet richting Tinejdad dat 53 km oostelijker ligt. We willen naar Erfoud. Als we vertrekken begint het te regenen en we doen onze jassen aan. Even later stroomt de regen naar beneden. Deels gedemoraliseerd sjok ik verder. Mijn rugzak als een zware last mee torsend. Ik denk dat die meer dan 25 kg weegt. Hij zit niet goed en lang knoeien helpt niet veel. Dan weer draagt hij helemaal op mijn schouders, dan weer op mijn heupen, mijn broekriem zit er hinderlijk en pijnlijk tussen. Als ik die riem af doe, zakt mijn broek lager. Ik ben magerder geworden. Maar plotseling zit hij goed en vind ik de kracht. Ik loop de op mijn zenuwen werkende sloffende Cees voorbij. In enkele kilometers bouw ik een voorsprong van een vijftigtal meters op. Cees heeft last met zijn rugzak en als ik op hem wacht en hij aan komt sloffen, ben ik mijn moreel weer kwijt en loop weer te hannesen en raak achterop. Na een poos vind ik het moreel weer en loop de nog altijd sloffende Cees voorbij. (Ik kan niet tegen dat sloffen) Zo’n grote voorsprong als eerst haal ik niet meer, maar we schieten aardig op. In twee uur lopen we 11 km, met een flinke helling ertussen.
Auto’s die de goede kant uit gaan komen er weinig en die komen, zijn allemaal vol.
We gaan langs de kant van de weg zitten en eten twee boterhammen, vijf meter vóór en tegenover kilometerpaal 11. We liften etend verder. Een Fransman en zijn vrouw stopt.
Of we mee kunnen naar Tinejdad. Ja, zij gaan naar Ksar es-Souk. [Errachidia] We kruipen in de auto. De bagage komt ongelukkig op ons te liggen, maar gelukkig hoeven we niet te lopen.
In Tinejdad vragen we of ze een kop koffie van ons willen, maar die willen ze niet, want ze willen door.
In Tinejdad leidt een of andere gast ons naar een café. (Waar we om gevraagd hadden.)
We bieden hem koffie aan, maar meer dan één drinkt hij niet.
Een taxi naar Erfoud rijdt niet.
We kopen een fles Sidi Harazem, waarvan we in deze vakantie meer dan 40 liter zullen drinken. Natuurlijk mineraalwater en gaan weer op stap.
Onderweg proberen we in een bus te komen, maar de chauffeur laat blijken dat we bij de halte moeten zijn. We lopen er ‘snel’ naar toe en daar staan nog twintig Marokkanen om een plaatsje te dringen. Zij komen niet meer mee en wij ook niet. Morgen komt er weer een bus. Misschien hebben we dan meer geluk.
We lopen naar de taxistandplaats. We zijn niet de enigen die op een taxi wachten.
Op het Postkantoor ligt de ambtenaar op de grond te slapen. “Het kantoor is gesloten.” Er worden dus ook geen postzegels verkocht.
Er rijdt blijkbaar maar één taxi, want er gebeurt een hele tijd niets. We lopen dus maar verder. 23 km verder ligt Goulmima. We lopen tot de splitsing Ksar es-Souk, Erfoud, Tinejdad en we besluiten of naar Ksar es-Souk [Errachidia] of naar Erfoud te gaan, al naar gelang de lift gaat, hoewel Erfoud prevaleert.
Er komen jongetjes bij ons staan die naar Goulmima willen. Een kust zijn mooi vriendje goeiedag. Een normaal verschijnsel in Marokko: mannen hand in hand, elkaar kussende mannen en jongens, maar man en vrouw of jongens en meisjes hand in hand heb ik er niet gezien.
Zij bieden ons sigaretten aan, maar we roken beiden niet. We krijgen dadels van één van hen. Volop dadels. Eén heeft het koud en ik bied hem mijn jasje aan, maar het is niet nodig, zegt hij.
Er komen auto’s zat langs, maar geen stopt. We spreken Frans tegen elkaar, dat wil zeggen, die jongens en ik. De leeftijd varieert van circa 10 tot 16 jaar. Eén van hen zegt dat als we in Goulmima zijn, we bij hem thuis thee kunnen drinken en er kunnen slapen.
Er komt een Zwitser langs stuiven. Hij stopt. De jongens vliegen er op af, maar hij rijdt snel achteruit. (Een Peugeot 404) Cees en ik besluiten niet zonder die jongetjes richting Ksar es-Souk te gaan. Dezen moeten echter naar Erfoud en we besluiten mee te gaan. Ik neem afscheid van die jongens en bedank nog eens extra voor de dadels en ik wijs die Zwitsers de weg naar Erfoud.
Cees kan bij twee Duitsers in een Volkswagen-bus, die met de Zwitser en zijn vriendin meerijden.
Ik zwaai nog naar de, volgens mij, beteuterd te kijken staande jongens en met een leeg hart ga ik van dit punt weg.
We rijden de woestijn in, met Bob Dylan op de achtergrond. Oum Kalsoum* zou me duizend keer liever zijn geweest.
Of ik even een sigaret wil vasthouden. Een filtersigaret, slechts half vol. Ik kijk er in, vreemd groen spul zit er in. Hasj of zoiets. Het ding wordt gevuld en opgerookt.
We rijden tot Touroug (ongeveer 35 km voorbij Tinejdad) en worden er tegengehouden. Er volgt een omleiding. Er is iets met een rivier, de Oued el-Rheris.
“Omleiding zonder gids is onmogelijk.” Toch probeert de Zwitser het. Het lukt niet. Terug. Overal zijn mensen die je willen tegenhouden. We rijden tot de rivier, die een stuk van de weg heeft weggeslagen. Een jongetje is gids. We rijden terug.
De jongens, waar Cees in de wagen zit, zijn twee Duitsers en erg mooi.
Het jongetje leidt ons naar een doorwaadbare plaats en krijgt ruzie met een aldaar oppassende man, die hem achterna loopt. Na een poosje komt de man terug en gebiedt hem te volgen. Een kleine plas en dan de Oued (rivier). Hij verdwijnt bijna tot zijn knieën in het water.
‘Als dat maar goed gaat’ denk ik. Halverwege slaat de motor af. (De uitlaat is onder water verdwenen.) Starten helpt niets.
“Aussteigen”, zegt de Zwitser. Ik doe de deur open en het water gutst naar binnen.
Tot mijn knieën in het water help ik met het meisje en de Marokkaan de wagen op het droge.
“Der Zündverteiler ist wahrscheinlich nass”, zeg ik. (De stroomverdeler is waarschijnlijk nat.) Deze wordt afgedroogd. Als even later het water uit de knalpot is, start de wagen opnieuw.
Een derde poel, het water is minder diep, wordt zonder problemen genomen.
De Volkswagen-bus heeft geen problemen. De uitlaat zit hoger en hij rijdt harder. We rijden een stuk door en stoppen dan om kleren te verschonen.
Cees en ik verzorgen met mijn verband een al oudere wond op het rechterbeen van het meisje.
Het is lekker droge kleren aan te hebben.
Een Fransman stopt en zegt dat het verder op, richting Erfoud, een janboel is doordat een rivier over de weg stroomt. Wij waarschuwen hem ook.
Een rare gedachte: dadelijk weer een nat pak. We vervolgen onze weg door enkele dorpjes en de woestijn. Vreemde muziek (elektronisch) en Bob Dylan wisselen elkaar af. Waar is toch die mooie Arabische muziek?
De rivier is dezelfde als eerst, maar het valt hier nogal mee.
’s Avonds laat, rond 20.00 uur zijn we in Erfoud.
Ik vond het jammer om te zien hoe deze mensen, waarmee we liften, met de kinderen omgingen. In Touroug, voor de rivier, kwamen tientallen kinderen op ons af en riepen van alles door elkaar. De Zwitser schreeuwde heel hard: “Silence” (in het Frans) en iedereen was verbluft. Hierna bood hij zijn verontschuldigingen aan in de vorm van dat hij zei dat hij maar naar één tegelijk kon luisteren. Dat viel me mee van hem.
We nemen in hotel es-Salaam een kamer, twee bedden (een zandbak op de grond) en een wasbak, voor 10 Dh per nacht.
Er zijn enkele mooie boys. Een van hen beheert het hotel. Hij kijkt brutaal wild uit de ogen, maar is mooi. We eten (met jus van vlees) vegetarisch en lekker in de Medina van het dorpje. Hierna gaan we terug naar het hotel en halen de zaklamp. We lopen naar de camping, waar de Zwitsers en de Duitsers (ook hasjrokers) zitten. We gaan bij de Zwitsers naar binnen. Er staan geen tenten, maar je kunt een slaaphok huren.
We praten en vertellen en zij roken een hasjsigaret. Ik drink een slok wrange wijn. Cees maakt een hasjsigaret klaar die Starlet (want zo heet het meisje) oprookt. We gaan het dorp in, Cees, Starlet en ik. Zij is “zu” (is stoned) en zegt nu de weg naar haar onderbewustzijn te vinden en te kunnen filosoferen.
We lopen onder een fantastische sterrenhemel in een verregend Erfoud, naar een café. We drinken er thee, cola en koffie en Starlet eet.
Zij raakt in gesprek met enkele inwoners, in het Spaans. (Zij woont in Spanje.)
Er komt een mooie rustige jongen binnen met een licht paars hoedje op.
Starlet begint steeds vaker en steeds langer te lachen. Het hangt me de keel uit en ik ga weg. Alleen Cees blijft met die meid achter en ik denk: ‘Dat wordt een leuk avontuurtje voor hem.’ Ik wil eigenlijk ook wel aangerand worden door een mooie boy, maar eerst moet ik naar het toilet.
In het hotel zie ik die mooie knaap niet meer.
Ik ga op bed. Ik lig te luisteren of er niemand wil binnendringen, die mij wil hebben. Ik ben een beetje jaloers op Cees, die wellicht aan zijn sekstrekken komt en ik niet. Het is tegen 01.00 uur.
Cees komt circa 02.00 uur. Hij vertelt samen met Starlet naar de camping te zijn gegaan, vergezeld door die jongen met dat vreemde hoedje en ook op de terugweg. Hij wilde weten waar Starlet sliep. Dat begreep Cees uit zijn gebaren.
“Met haar vrienden” wist Cees hem duidelijk te maken. (Ze zou echter in een auto alleen slapen.) Dan wilde hij met Cees in bed. Dat sloeg Cees af. Ik zou dat niet gedaan hebben, maar hij heeft mij niet gevraagd. Weer: ’s morgens regen en fris. ’s Middags smoorheet en ’s avonds fris tot koud in de Sahara!
*
Oum Kalsoum. Wi. Oum Kalsoum (1904-1975) Een in de gehele Arabische wereld hoogst gewaardeerde Egyptische zangeres, contra-alt, voor wie de mensen thuis bleven als ze voor de radio live zong. Haar genre was de klassieke Arabische zang. Haar grammofoonplaten gaan als zoete broodjes over de plank.
De Todghakloof nabij Tinghir. Beneden, rechts op de foto, is het hotel zichtbaar waar we soep aten.
Dagboek 1976
(Dag 1702) Cees en ik zijn samen op vakantie in Marokko. We zijn in de oase Tinghir en bezoeken vandaag de Todghakloof (Gorges du Todra). Daar komen we in een hevige plensbui terecht.
Zondag, 26 september 1976.
Hotel: ontbijt.
Tegen 10.00 uur gaan te voet naar de Gorges du Todra. We lopen ongeveer 9 km in 2,5 uur tijd, berg op en berg af. Onderweg bedelende kinderen: we spreken Nederlands en doen alsof we hun gevraag om geld niet verstaan. Later gaan ze met stenen gooien.
We komen langs een dorpje en krijgen even voorbij een ander dorpje een lift van twee Spaanse vrouwen en twee Spanjaarden in een Landrover.
We rijden tot in de kloof, waar we dia’s maken, ook van ezelruiters.
De Spanjaarden vertrekken: of we mee willen? Nee, we gaan eten en te voet terug. Tijdens dat eten komt een jongen bij ons zitten. We smeren brood en geven hem ook. We wandelen terug.
Het begint te regenen en we willen schuilen. Een Marokkaan (niet de mee-eter) zegt dat het beter is door te lopen tot aan het begin van de kloof, naar het hotel, want als het blijft regenen, kan de rivier een hoge kolkende stroom worden, nu is hij uitgedroogd. Engelse toeristen probeer ik tevergeefs te overtuigen. De Marokkaanse jongen (de mee-eter) neemt het over en heeft meer resultaat.
Door- en doornat komen we bij het begin van de kloof aan. In een hotel eten we soep (die wordt speciaal gemaakt) en drinken koffie. Het is dan tegen 15.00 uur.
We gaan verder als het droog is. Ik maak dia’s. Onderweg begint het weer te regenen. We hebben geen regenjassen bij ons. Marokkanen proberen ons djellaba’s te verkopen.
In een café drinken we koffie en hierna vervolgen we onze weg door de regen. We worden voor gek verklaard.
Het is al donker als we een lift krijgen. Die zet ons voor het hotel af. We verwisselen natte voor droge kleren. Cees heeft geen droge broek en trekt zijn zwarte djellaba aan. We drinken koffie, eten op de kamer en gaan terug om thee te drinken.
Twee Hollanders, circa 45 jaar, zitten er te eten en Cees spreekt hen aan. We komen te praten. Cees en ik drinken onze thee. We krijgen meloen van hen en koffie. Ze halen hun Marokkaanse Berbervriendje erbij. Een jongen van een jaar of 20. Een mooie jongen die ik mezelf, in plaats van hen, in bed gunde. Het gunnen mag niet baten. Zij hebben toch de voorkeur.
Ook praten over politiek.
Na twee glaasjes rosé ‘voel ik hem zitten’ en ga licht aangeschoten op bed tegen 00.00 uur.
We hebben niets van het einde-Ramadanfeest meegekregen. De hemel kende ook einde regenvasten. Dat hebben we wel meegekregen. Weer: ’s morgens bewolkt, toen volop en veel zon. Vanaf 13.00 uur tot oneindig ontzettend veel regen, onweer en uiteraard koud.
Een woonhuis langs de weg tussen Ouarzazate en Tinghir, in de woestijn.
Dagboek 1976
(Dag 1701) Cees en ik zijn samen op vakantie in Marokko. We zijn in de stad Ouarzazate en willen vandaag nog verder zuidelijk reizen, maar dat gaat niet, daarom reizen we in noordoostelijke richting naar de stad Tinghir.
Zaterdag, 25 september 1976.
Op tegen 8.00 uur. Eten op de kamer. Rugzakken inpakken. Betalen: 40 Dirham (Dh) voor twee nachten: hotel al-Sa’ada.
Voor het eerst vergeten we onze traditie om een foto uit of van het hotel te nemen.
In het dorp thee en koffie drinken. Het is onze bedoeling om met de bus naar Zagora te reizen, 164 kilometer zuidelijker. Dit mislukt. Vandaag is het de 30ste Ramadan en dus de laatste dag van die maand. Vandaag en morgen rijden er geen bussen naar Zagora. De eerstvolgende vertrekt maandag pas. We besluiten de bus naar Tinghir te nemen. Volgens meereizende Belgen is in die plaats niets te beleven, maar moet de nabijgelegen Gorges du Todgha (Todghakloof) erg mooi zijn.
De bus kost 24,90 Dh, inclusief bagage, voor twee personen. Om 12.30 uur vertrekken we voor onze 169 km lange tocht, noordoostwaarts. Ouarzazate wordt zo de zuidelijkste plaats waar we geweest zijn. Vanaf Tanger 911 km over de weg en 550 km in vogelvlucht.
Ik maak tientallen dia’s. De Belgen zitten te kaarten en wij te genieten van het uitzicht.
Er stappen onderweg mensen uit waar in kilometers omtrek geen huis te bekennen is, maar als we verder rijden, zien we achter een berg op een kilometer of tien afstand plotseling een dorpje liggen.
Tegen 15.45 uur zijn we in Tinghir. We worden hotel es-Salaam binnen gepraat. Een aardig hotel, geen warm water. We gaan akkoord. Ik vul een briefje in.
“Betalen” zegt een kerel.
“Akkoord, maar een rekening.” (Factuur.)
“Niet nodig.”
“Ik wil een rekening.”
“Echt niet nodig.”
“Nou, dan gaan we weer.”
Hij legt uit dat het vertrouwd is. Ik zeg dat ik weinig Frans spreek en dat ik er niets van begrijp.
We doen onze rugzakken weer om.
De kerel wil op een vodje een rekening schrijven, maar het hoeft al niet meer van mij.
We gaan naar hotel Todgha, 2 sterren, A, waar we een kamer nemen.
Even later komt de tweede gast aan, die ook in es-Salaam was binnen gepraat. Hij heeft eveneens voor de eer bedankt en trekt dus ook hier in.
We doen inkopen in het dorp. Spreken enkele aardige, in Nederland werkende, Marokkanen.
Cees koopt voor 15 Dh (f. 9,00) een paar sandalen, die ik later, in Tanger, voor f. 10,00 zal overnemen, want ze zijn voor Cees te klein en ze passen mij en hebben bovendien een hak.
We liggen op bed te suffen.
Ik schrijf mijn 3e brief naar Pa en Ma en naar Opa.
We eten brood op de kamer en harira (soep) in het dorp. Die smaakt muf. Het vlees is waarschijnlijk bedorven. We laten de soep staan. Ik geef toch 0,50 Dh fooi (bovenop de 2 Dh.) Een gewoontegebaar.
We gaan naar een ander café en praten met de baas. Een jongen die Engels spreekt, vragen we naar de Franse uitdrukking “Ça va?“. Dat betekent: “Hoe gaat het met je?”
Bij bonjour gebruiken alle Marokkanen “ça va?” (“Bonjour, ça va?“)
Deze Engels sprekende jongen: een Marokkaan die in Frankrijk werkt, uiteraard zwart haar en lang, met mooie wenkbrauwen, een rechte neus. Heldere blik uit de ogen. Vriendelijk. Zwarte trui met een ritssluiting, half gesloten. Een zilveren amulet om de hals. Mooie handen. Draagt blauwe, niet strakke, jeans. Doet een paar trekjes aan een hasjpijpje. Ik kan hem niet in de ogen kijken, zonder te blozen. Hij is razend knap en ik zou veel van hem kunnen houden.
Als we uitgepraat zijn wil ik weg, omdat ik bang ben verliefd op hem te worden en ik wil weg voordat Cees zegt: “Kom, we gaan!”, en dat dit op een voor mij ongelegen tijdstip komt en mijn hart van verliefdheid te snel klopt. Hij is erg mooi en ik denk dat ik van hem zou zijn gaan houden.
Aan de collega’s in Nederland denk ik erg weinig. Ik heb er geen tijd voor. Ik denk überhaupt niet veel aan Nederland en de daar wonende boys.
Veertien dagen vakantie, veertien dagen met Cees, nog veertien dagen met Cees. Soms denk ik: ‘Waren ze maar om.’
Als ik alleen was geweest was uiteraard veel, zo niet alles anders en duurder geweest. Mijn slechte kennis van het Frans, niet kunnen zeggen wat je wil, de afhankelijkheid van het openbaar vervoer. Cees’ constante aanwezigheid, soms word ik er zenuwachtig van en wil naar huis. Anderzijds wil ik tussen deze vriendelijke Marokkanen wel langer blijven.
“Prochain annee” [l’année prochaine]: Volgend jaar terug, maar dan met eigen vervoer.
Met die lijnbussen zie je veel en daardoor ook weinig, want je kunt niet stoppen om te genieten.
We zijn nog door het dorp gelopen tot aan het Grand Hotel du Sud en zien het in de zuidelijke gebergte Jbel Sahro onweren en horen de slagen. Die zijn erg lang onderweg.
We drinken nog ergens slechte muntthee.
Tegen 21.00 uur zijn we in het hotel. Daar schrijf ik nog wat aan de brieven en tegen 23.00 uur gaan we op bed.
Einde van de eerste veertien vakantiedagen. Het einde van de Ramadan was vandaag. Weer: ’s morgens in Ouarzazate bewolkt, fris. Truienweer. Vanuit de bus zien we buiten Ouarzazate dat het hier geregend heeft. Later wordt het weer erg warm. ’s Avonds regende het een beetje in Tinghir.
De omgeving van Ouarzazate in het zuiden van Marokko.
Dagboek 1976
(Dag 1700) Cees en ik zijn samen op vakantie in Marokko. Eergisteren arriveerden we in de stad Ouarzazate. Vandaag bezoeken we de Kasbah Taourirt, nabij Ouarzazate en laat in de middag kookt Cees op zijn primus weer, voor de vierde keer, een lekkere vegetarische maaltijd voor ons beiden.
Vrijdag, 24 september 1976.
Op tegen 9.00 uur.
We bereiden eten voor de namiddag voor. Met de rugzak in een petit taxi op stap naar de Kasbah Taourirt. Zo dichtbij, nog geen twee kilometer. Taxi, toeristenprijs: 4,5 Dirham (Dh). We blijven ongeveer een half uur in de Kasbah dolen. Verdwalen in deze lemen vesting. Foto’s [dia’s] maken.
We lopen naar het meer, dat uitgedroogd is.
Bedelend jongetje: ik geef 0,5 Dirham. Even later komt hij met zijn zusje terug. Ik geef weer 0,5 Dirham en laat hen opsodemieteren.
Het is zo warm dat het niet leuk meer is en we smeken bijna om wolken. Die zijn er sporadisch.
We zoeken mooie steentjes. We zitten onder een dadelpalm en Cees kookt zijn 4e lekkere pot: circa 15.00 uur.
Zeurende kinderen die om een stuk meloen vragen. Cees wil niet, ik geef en denk dat ze weg zijn, maar ze komen terug voor geld. Cees antwoord hen kwaad in het Nederlands en ze lopen bang weg. Op afstand schreeuwen ze nog van alles, maar als Cees zich laat zien, lopen ze hard weg. Op grote afstand blijven ze nog ongeveer een half uur staan.
Ik maak dia’s. Een Marokkaan komt erbij zitten, zegt weinig en kijkt ons beiden op de vingers. We worden er nerveus van. Er komen er nog twee bij. We ruimen op. We lopen stenen zoekend naar het hotel, waar we tegen 17.00 uur zijn.
We doen inkopen. Schrijven de ansichten.
De petroleum van de primus is bijna op en in het dorp kopen we nieuwe. Het blijkt diesel te zijn en de hele kamer stinkt ernaar.
Koffie drinken in het dorp.
We wassen het eetgerei af.
En ik spoel het zweet af in de douche.
Veel dia’s gemaakt, vandaag. Weer: smoorheet, circa 40°C. De achtergrond is heiig. De bergen waren eerst niet te zien, later wel en weer later niet meer. Ook vandaag weer achtergrond-regendreiging en ’s avonds een heldere sterrenhemel met een volle echte Melkweg.
Cees kookt met behulp van zijn primus een vegetarische maaltijd in de droge rivierbedding. Links vooraan ligt mijn rugzak, die uit een zak van canvas bestaat, bevestigd op een frame van aluminium: onverwoestbaar.
Dagboek 1976
(Dag 1699) Cees en ik zijn samen op vakantie in Marokko. Gisteren arriveerden we in de stad Ouarzazate. Het eerste wat we vandaag doen is verhuizen naar een ander hotel en daarna verkennen we de omgeving, voor zover de buitentemperatuur dat toelaat.
Donderdag, 23 september 1976.
Op tegen 8.15 uur. Hotel betalen: 21 Dirham (Dh). Te voet naar hotel es-Sa’ada. We gaan naar de markt in Ouarzazate.
Drie foto’s genomen.
Ik koop er sandalen voor 8,50 Dh, dat is f. 5,10. Autobanden met lederen riempjes. Primitief maar goed, hoewel zonder hak.
Op de markt was het wel 40°C. Smoorheet. We gaan naar het hotel.
Met mijn rugzak vol spullen voor het koken gaan we in de bedding van een bijna uitgedroogde rivier (Oued Ouarzazate) zitten en zoeken er mooie steentjes, oranjeroze, vaak met wit erin.
Cees kookt op zijn primus het derde vegetarische lekkere potje en ik fotografeer links en rechts wat.
Er komt regen opzetten en we horen donderslagen. Het blijft echter droog.
Tegen 18.45 uur zijn we terug in het hotel. We doen inkopen in het stadje, onder andere ansichtkaarten.
We drinken twee koffie in het hotel al-Salaam. Nadat we betaald hebben, worden we teruggeroepen. Het is te weinig. Een van de obers krijgt de wind van voren. Hij heeft de normale prijs berekend en we moeten bijbetalen tot we op toeristenniveau zitten.
Douchen.
We wassen af en wassen onze kleren, die, die ervoor in aanmerking komen.
Vanaf 23.30 uur ‘genieten’ we in bed nog een poosje van filmgeluiden [van de naastgelegen bioscoop].
Hier in Ouarzazate zie je de sterren aan een pikzwarte hemel staan. De Melkweg is duidelijk te zien. Weer: smoorheet tot de tijd dat er regen dreigde te gaan vallen. Toen werd het iets frisser. Er woei wel een windje en dat was wel lekker.
Deze sinaasappelboom staat in de tuin van het hotel Franco-Belge in Marrakesh.
Dagboek 1976
(Dag 1698) Cees en ik zijn samen op vakantie in Marokko. We zijn in Marrakesh. Vandaag gaan we met een lijnbus in zuid-oostelijke richting naar Ouarzazate. Het vertrek heeft enige voeten in de aarde. – Laat in de middag rijden door het fantastisch mooie landschap van bergen en dalen in het Hoge Atlas-gebergte※. Het uitzicht is spectaculair, maar ook de busreis zelf is bijzonder.
Woensdag, 22 september 1976.
Om 4.00 uur staan we op. Het is de bedoeling met de bus naar Ouarzazate te gaan die om 5.30 uur vertrekt.
We verlaten het hotel en gaan naar de bushalte van CTM LN (Compagnie de Transports au Maroc, Lignes Nationales).
Om een uur of zes staat er een volle bus voor de deur. Cees kan met deze bus mee en ik met de volgende. We stemmen toe. De chauffeur schreeuwt: ‘Complet’ [vol] en na enkele telefoontjes gaat deze bijna miserabele toestand niet door. Gelukkig niet, want wat zou dat voor een toestand zijn geworden, gescheiden op reis en Cees spreekt geen woord buitenlands?
’s Middags kunnen we beiden mee. We kopen een kaartje. De bagage blijft achter bij de CTM LN en we lopen door de stad, zoeken een slaapplaats. Uiteindelijk gaan we terug naar het hotel.
Cees vertelt me later dat we een aantal flessen met statiegeld erop hadden achtergelaten. Toen we terugkwamen waren die al verdwenen.
Een man komt vragen of we weer terug zijn en wanneer we gaan.
Ik zeg dat het een fout van ons was en dat we tegen 10.00 uur gaan.
Ik slaap nog een uurtje tot 8.00 uur. Blijf tot circa 9.30 uur liggen en wordt steeds zenuwachtiger.
We gaan de stad in. Postkantoor: ik haal een Poste Restante brief van Ma op. Ik drink een kop koffie. Op een andere plaats ook een kop koffie. Ik betaal een schoenpoetser 1 Dirham (Dh), zonder hem te laten poetsen. Ik wil geen slaventoestanden aan mijn voeten. Ik wil niet dat iemand voor mij zijn werk gebukt doet, dat hij op de knieën voor me moet zitten.
Ik ben doodzenuwachtig. Ik blijf naar de WC gaan. Ik ben erg gespannen, wil snel weg uit die vervelende stad Marrakesh en besluit dan, de volgende keer dat ik Marokko doe, zeker niet meer met het openbaar vervoer te gaan, maar met een eigen vervoermiddel.
Achteraf gezien heeft aan deze spanning bijgedragen dat ik al anderhalve week met Cees van minuut tot minuut optrek. Hij is erg bemoederend: ‘Je mag dit, ik zou maar zo doen, als ik jou was en je mag zo, doe maar zus.’ Bovendien is hij erg nieuwsgierig: ‘Wat doe je?, waar kijk je naar?, wat ga je doen?, waar denk je aan?’
En als hij iets vraagt en ik geef antwoord, zegt hij: ‘Dat hou je toch.’ of hij zegt dat hem dat niet raakt, en dat ik moeilijk doe. Hij toont dan geen belangstelling voor het antwoord op zijn vraag. En als ik in overleg met hem foto’s wil maken, is het vaak van: ‘Je zoekt het maar uit.’
Mijn fout, die ik steeds weer van mijzelf zag: ik commandeer in plaats van vragen: ‘Geef me die trui eens!’ in plaats van: ‘Wil je me die trui geven?’
Andere fouten zie ik niet aan mij, maar ik heb niet het idee dat dit het enige is, integendeel, ik zal voor hem ook wel irritant overkomen.
Ik heb meer fouten, maar ze zelf zien is lastig.
Enfin, een tussendoortje om mijn hart te luchten.
We zitten rond 13.00 uur bij de CTM. De bus komt tegen 14.20 uur.
We kunnen mee. Dit wordt de mooiste busrit die we gemaakt hebben.
We zitten opgepropt, aan de fotospullen kan ik niet komen, zelfs niet als ik zou willen, maar ik wil ook niet.
We rijden in een bus vol met mensen die zich aan de Ramadan houden, onderweg stappen af en toe mensen uit. Die lopen vol trots met een radiootje door het gangpad. Het zijn kleine kapitalisten t.o.v. de anderen. Zij kunnen zich een radio permitteren. Ik zie er zelfs een die bij ons in Nederland nog veel geld kost, met een cassetterecorder.
Wij worden onderscheiden door onze huidskleur en blonde haren. We zijn toeristen, maar meer toerist dan zo’n toerist wil ik niet zijn.
Ik wil niet de westerse kapitalist uithangen door een (voor Marokkanen ongewoon) fototoestel te hanteren en dan ook nog een kapitalistisch toestel. Ik wil liever overkomen als een eenvoudige jongen. (Is dat hypocriet?) In ieder geval voel ik me in deze bus erg thuis, vooral als ik onderweg een drie- of viertal toeristenbussen zie staan, allemaal bleke smoeltjes en korte broeken en veel ‘ogen’ op de buik: fototoestellen.
Ik (en ook Cees) ben blij in een lijnbus te zitten en tussen de gewone man en een enkele mooie jongen, waarvan een negroïde type met mooie korte krachtige handen.
Het landschap is fantastisch. De bergen lijken op opgestapeld puin, zou je kunnen zeggen, want bergen uit massieve steen, zoals in Zwitserland, zijn er in Marokko blijkbaar niet. Niet de bergen, maar het berglandschap maakt indruk.
Bij een waterbron waar moslims hun handen en mond spoelen en gezicht wassen, fruit kopen om na zonsondergang te eten, zoek ik naarstig naar een rustige plek om te plassen.
Dan geeft de bus signaal; ik ren terug en even later vertrekken we. We slingeren omhoog en bij de [bergpas] Tizi n’Tichka* zien we onder ons een groen dal, honderden meters diep. Daar zijn we langs gereden, een half uur geleden. De weg heeft zich omhoog geslingerd en we dalen en stijgen, langs lemen bergdorpen van Berbers, aan uitgedroogde rivieren, tot na zonsondergang en in de schemering zijn we we bij Amerzgane⁑. Het is 18.30 uur.
De moslims gaan eten. Cees stelt voor hetzelfde te doen. Ik heb niet veel zin, maar na plassen heb ik wel zin. We wassen onze handen, spoelen de mond en eten gierstsoep en drinken koffie.
We hadden met de moslims in de bus niets gegeten en gedronken. Een enkele probeerde met ons te praten. Hij sprak Frans en ik een beetje en Cees niets.
We krijgen van iemand een verse vijg en als de bus om 19.00 uur vertrekt is het donker en heerst er een uitgelaten stemming en van mijn buurman, die een huidziekte heeft en op de plaats van de veelvuldig voorkomende zichtbare vervelling⁂ net zo blank was als wij (wat was er onder zijn djellaba?) krijg ik een paar druiven.
Kettingrokers steken de ene sigaret na de andere op. Er wordt hasj gerookt, er wordt fruit gegeten, er wordt verteld en gelachen. De radio die de hele dag bij dit landschap passende muziek liet horen, soms erg mooi en soms hinderlijk, die radio wordt nu overstemd door de uitgelaten stemming.
De bus rijdt snel de berghellingen af, de rustige en bedrukte Ramadanstemming is weg.
Voor ons, en niet zoals in Nederland boven ons, voor ons in de bergen, zien we de bliksemschichten schieten, we zitten op dezelfde hoogte als het onweer. Dat is een mooie ervaring en een mooi gezicht.
Tegen 19.30 uur zijn we in Ouarzazate. We nemen een taxi naar hotel Gazelle. Er is geen warm water, maar aangezien het erg ver buiten het dorp is en we geen taxi tot onze beschikking hebben gaan we akkoord.
We eten op onze kamer en lopen naar het dorp. Daar zoeken we een ander hotel voor morgen. Het wordt Es-Saada, naast de bioscoop. We drinken ergens thee, betalen een toeristenprijs, dat wil zeggen hoger dan de ingezetenen betalen en gaan terug naar het hotel.
Tegen 23.00 uur naar bed.
Op dit ogenblik heb ik 1.116,70 Dirham en nog 415 gulden Nederlands geld; ook nog ter waarde van twintig gulden aan Spaanse peseta’s en circa 30,00 gulden aan Franse Francs.
Cees heeft ook nog voor een dikke achthonderd gulden Nederlands en Marokkaans geld. Weer: erg warm. In Ouarzazate heeft het geregend.
Ergens in Marrakesh. De man links op de voorgrond is onze gids.
Dagboek 1976
(Dag 1697) Cees en ik zijn samen op vakantie in Marokko. Gisterenmiddag arriveerden we in de stad Marrakesh. – Ik had een romantische voorstelling van deze stad. Die zou sprookjesachtig zijn, maar het blijkt dat we in één groot commercieel ‘circus’ zijn terechtgekomen. Ik ben diep teleurgesteld en wil zo snel mogelijk weg.
Dinsdag, 21 september 1976.
De herfst begint.
Op tegen 7.15 uur.
Douche.
Naar het toeristenbureau: “Een gids graag.” Engels.
“What do you want?”
“Een rondleiding in de stad.”
“Waar is de auto?”
“We willen te voet.”
“Nee, nee. Het is Ramadan. We kunnen niet lopen.”
Er komt een andere.
“We gaan met de bus, of een taxi voor 2 Dirham (Dh).”
Rondleidingen in paleizen. Taal: Engels. Van buiten geleerde tekst?: “Hier gaan staan en daarvan een foto nemen.”
Als ik andere foto’s neem wordt hij ongeduldig.
We gaan weg en geven 5 Dh. Onze gids zegt: “In het vervolg niet meer dan 1 Dh fooi per persoon.”
Naar een ander paleis. Hetzelfde: een in het Engels afgeraffeld verhaaltje en “Pictures, please.”
Een museum waar we op een redelijke, doch ook snelle manier worden rondgeleid.
Buiten, op het beroemde (waarom?) Djemaa el-Fna-plein, wil onze gids weg. We geven hem de afgesproken 20 Dh en als hij zijn handje nog ophoudt, circa 1,5 Dh fooi.
Even ervoor had hij ons nog rondgeleid in het gebied van ambachtslieden, waar hij ook kommissie krijgt en toen we niets kochten vroeg hij in welk hotel we logeerden, waarop we “Franco-Belge” zeiden. Toen wist hij dat er niets te verdienen viel.
We baalden al veel eerder van deze rondleiding.
We kopen een fles limonade en vluchten met de taxi naar het hotel, alwaar ik mijn morele tegenslag probeer te verwerken. Ik baal van Marrakesh en wil er zo snel mogelijk weg, vluchten voor wat ik me zo mooi had voorgesteld en wat me zo zwaar is tegengevallen.
Op het Postkantoor haal ik 750 Dh af.
Tot nu toe heb 5x 36 dia’s gemaakt = 210 stuks.
Cees ligt te slapen en ik schrijf de tweede brief aan Pa en Ma en aan Opa. Op het Postkantoor post ik die.
Bij het busstation van CTM informeer ik wanneer de bus naar Ouarzazate vertrekt.
In een restaurant eten we vegetarisch: 28 Dh en 2 Dh fooi.
Hotel tegen 21.20 uur.
Opruimen, rugzakken inpakken. Tegen 22.00 uur naar bed. Weer: overdag smoorheet, ’s avonds koeler: truienweer.