30 september 1976

Meski
On­der­weg tus­sen Ris­sa­ni en Mes­ki, eer­gis­te­ren.

Dagboek 1976

(Dag 1706) Cees en ik zijn sa­men op va­kan­tie in Ma­rok­ko. Eer­gis­te­ren­avond kwa­men we in Er­ra­chi­dia [Ksar as-Souk] aan. Van­daag rei­zen we van­daar met een lijn­bus naar de stad Mek­nes, die zo’n 350 km noor­de­lij­ker ligt.

Naar de index en het einde.

Donderdag, 30 september 1976.
Op 5.30 uur. Op de ka­mer eten. We be­ta­len 25 Dh en gaan naar de CTM-bus­hal­te.
De jon­gen van dins­dag­avond komt langs ge­lo­pen en zegt: “Ma­rok­ko is nog al­tijd Ma­rok­ko en het zal nooit ver­an­de­ren.”
“Jawel, het zal ver­an­de­ren, na lan­ge tijd.”
“Ame­ri­ka maakt nu au­to’s, als Ame­ri­ka de zon kan ma­ken (en dat is on­mo­ge­lijk) dan is Ma­rok­ko zo ver dat het au­to’s kan ma­ken.”
Pessimistischer kan nau­we­lijks, denk ik, maar hij heeft wel ge­lijk.
Hij wil naar Eu­ro­pa en het is geen kwes­tie van geld, maar van … ja, een pas­poort, want daar zijn ze in Ma­rok­ko niet scheu­tig mee.
De bus die om 7.15 uur uit Ris­sa­ni zou ko­men en naar Mek­nes gaat komt pas om 8.45 uur. Nie­mand is on­ge­dul­dig.
We hebben 1e klas ge­no­men en die kost 24,75 Dh per per­soon over 350 km. Wat het ver­schil is met de 2e klas wordt niet dui­de­lijk. Wel­licht een an­de­re bus op een an­der tijd­stip. En­fin, we zit­ten goed, di­rect ach­ter de chauf­feur. Een dik­ke, goed­lach­se man van cir­ca 30 jaar, die de he­le weg mop­pen tapt (in het Ara­bisch).
Schuin ach­ter mij zit een mooie sol­daat.
Als de bus tot in zijn 4e ver­snel­ling is op­ge­trok­ken, wordt de ver­snel­lings­pook met een fiet­sen­band, die aan de be­stuur­der­stoel is be­ves­tigd, vast­ge­zet en komt er niet meer uit voor­dat de bus bij­na stil­staat en er dus te­rug­ge­scha­keld moet wor­den. Als de band ka­pot gaat, moet het hulp­je (de 2e man) de ver­snel­lings­hen­del vast­hou­den, an­ders schiet deze los.
Langzaam, soms heel lang­zaam, kruipt de bus om­hoog en stopt links en rechts om pas­sa­giers bij te la­den, of uit te la­ten.
In Midelt vraag ik wan­neer we in Mek­nes zijn en hij zegt dat al­leen god dat weet.
Ik stap uit om in een ca­fé te plas­sen. Ik be­dank de baas en hij zegt: ‘C’est ne rien.’ Het is niets. Ik be­taal een halve Dir­ham.
We ver­vol­gen onze weg tot Za­ï­da waar we even bui­ten het dorp halt hou­den en eten bij een ga­ra­ge – eet­huis. We zien een door­mid­den ge­bro­ken vracht­wa­gen.
In Midelt ver­ga­ten we een pas­sagier. Dat wil zeggen, de­ze was uit­ge­stapt en niet op tijd te­rug. De bus werd even la­ter in­ge­haald door een luid toe­te­ren­de ta­xi en wild ge­ba­ren­de in­zit­ten­den. De bus stop­te en de ver­lo­ren pas­sa­gier stap­te in. In Midelt werd zijn ge­mis al op­ge­merkt, maar de chauf­feur wil­de niet wach­ten.
Na het eten ver­vol­gen we on­ze weg en op de Col du Zad, 2.178 me­ter bo­ven de zee­spie­gel, wordt vijf li­ter olie in de mo­tor ge­gooid. In Mi­delt con­sta­teer­de Cees al olie­ver­lies.
In Azrou stap­pen en­ke­le nieuwe pas­sa­giers in waar­on­der een jon­gen die En­gels spreekt en een in Ne­der­land wer­ken­de en ook Ne­der­lands spre­ken­de Ma­rok­kaan. Hij is ge­trouwd met een Ne­der­land­se vrouw. We pra­ten wat en ver­vol­gen ons uit­kij­ken. Ik heb geen dia’s ge­maakt.
Tegen 17.15 uur zijn we in Mek­nes en ik zie de jon­ge mooie sol­daat nog één keer.
We hebben 350 km in 8,5 uur ge­re­den.
In een westers ge­o­ri­ën­teerd res­tau­rant drin­ken we kof­fie en vra­gen naar de rue Al­lal ben Abd­al­lah. Een moei­lij­ke uit­leg volgt en het moet ver weg zijn. Ja, ja.
We lo­pen een paar hon­derd me­ter en vra­gen weer: “Hier is het, me­neer” en we staan in de be­tref­fen­de straat.
Ho­tel Mo­der­ne is nu snel ge­von­den. 1 Ster, A 25 Dh per nacht, waar we ons nes­te­len.
We drin­ken thee en eten soep in de Me­di­na. Pra­ten er even met ie­mand en lo­pen er een beetje rond. Het is wel een aar­di­ge Me­di­na.
Weer: wis­se­lend over 350 km. In Er­ra­chi­dia lek­ker, tot ge­heel be­wolkt en fris in Mek­nes.

Index

In­dex van ter­men:
In­dex van per­so­nen:
Cees.
In­dex van lo­ca­ties:

Me­nuBe­ginHoofd­index Over­zicht 1972-1990Ma­rok­ko 1976 (over­zicht).

29 september 1976

Meski
Dit is een dia die ik gis­te­ren maak­te, tij­dens on­ze lift van Er­foud naar Mes­ki.

Dagboek 1976

(Dag 1705) Cees en ik zijn sa­men op va­kan­tie in Ma­rok­ko. Gis­te­ren­avond kwa­men we in Er­ra­chi­dia [Ksar as-Souk] aan. We over­nacht­ten in het du­re PLM-ho­tel, maar van­daag gaan we naar het goed­ko­pe­re ho­tel l’Oa­sis.

Naar de index en het einde.

Woensdag, 29 september 1976.
Op rond 8.00 uur.
In bad, in bad, een lig­bad. Heer­lijk warm wa­ter en een heer­lijk lig­bad.
Ik maak ook weer de tra­di­ti­o­ne­le fo­to van­af het ho­tel van Ksar es-Souk [Er­ra­chi­dia].
We was­sen onze kle­ren en mijn broek.
We hebben een ont­bijt op bed ge­had, dat wil zeg­gen, we had­den uit­ge­breid be­steld, maar kre­gen min­der uit­ge­breid. We wil­den een keer sno­bis­tisch doen in een vier ster­ren B ho­tel. Toch kost­te het ont­bijt nog zo’n 20 Dir­ham (Dh). Toen we af­re­ken­den, werd slechts één ont­bijt in het res­tau­rant be­re­kend en mijn Frans is te slecht om die man iets an­ders te ver­dui­de­lij­ken. (Ik wil­de het ook niet.) 55 Dh voor één nacht in twee twee­per­soons­bed­den en 5,50 Dh voor één ont­bijt.
Als we weg­lo­pen komt hij, de re­cep­ti­o­nist, ons ach­ter­na en zegt dat we te wei­nig be­taald heb­ben. Gis­te­ren­avond, die snacks. Hij biedt zijn ver­ont­schul­di­gin­gen aan, na­dat ik hem ge­zegd heb, dat we in de Me­di­na heb­ben ge­ge­ten, wat waar is. In het ho­tel had­den we geen snacks ge­ge­ten.
We gaan naar ho­tel l’Oa­sis, 25 Dh per nacht.
We lig­gen op bed uit te rus­ten van de ver­moei­e­nis­sen die ko­men gaan. Zo­wat de he­le dag blij­ven we bin­nen.
Ik praat met Cees over het feit dat ik geen con­cre­te ge­we­tens­be­zwa­ren heb dat ik naar een recht­se dic­ta­tuur / staat op va­kan­tie ben ge­gaan.
In het dorp ko­men we de drie lif­ters van gis­te­ren te­gen. Als we zeg­gen dat we in PLM heb­ben ge­sla­pen: “Habt ihr so­viel Geld?”
Later rea­li­se­ren we ons dat zij hasj ko­pen en ro­ken. Bo­ven­dien zijn we zó zui­nig ge­weest dat we dat over­ge­hou­den heb­ben, maar de gro­te in­ko­pen ko­men nog: twee Ag­fa dia­films, 45 Dh per stuk, dat is 90 Dh, in­clu­sief [de af­zon­der­lij­ke dia’s bij de ont­wik­ke­ling van de film in] raam­pjes. An­de­re zijn niet te krij­gen.
In een ca­fé kof­fie drin­ken en we gaan [ver­vol­gens] naar een café dat voor toe­ris­ten is ge­bouwd. Er wordt Ara­bische mu­ziek ge­draaid.
Ik zeg: “Dat is goe­de mu­ziek.”
De eigenaar zet de mu­ziek af en zet een wes­ter­se schreeuw­plaat op.
“Wat nu? We wil­len Ara­bische mu­ziek ho­ren.”
“Goeie mu­ziek, hè”, zegt hij.
“Nee, na­tuur­lijk niet.”
“Wat wilt u drin­ken?”
“Ara­bische mu­ziek en kof­fie.”
Het kan niet. We gaan weg. Waar­om er geen Ara­bische mu­ziek op kan is on­dui­de­lijk.
In een ander ca­fé heb­ben we de in­druk weg te wor­den ge­ke­ken en de baas wil of kan geen Frans ver­staan.
Tegen kwart voor acht zijn we in het res­tau­rant van ons ho­tel.
“Is het mo­ge­lijk vlees­loos te eten?”
De ma­na­ger wordt erbij ge­haald en het is mo­ge­lijk.
Wat we drin­ken?
“Sidi Ha­ra­zem.” [Mi­ne­raal­wa­ter.]
Goed eten.
De ober doet na het eten po­gin­gen ons weg te kij­ken.
We krijgen des­sert, ie­der een rot­te ap­pel. Van bin­nen rot. We leg­gen die in stuk­ken de­mon­stra­tief op het bord. Na een lan­ge tijd wordt de re­ke­ning ge­bracht en krij­gen we ie­der een nieuwe ap­pel. We moe­ten die in het bij­zijn van de ober door­snij­den. De­ze zijn be­ter. Daar­na be­stel­len we kof­fie (café au lait: kof­fie ver­keerd!) en wach­ten drie kwar­tier. Als we wil­len weg­gaan, zegt de ober: “Vijf mi­nu­ten nog. Ik heb de kof­fie ver­ge­ten te be­stel­len.”
Na tien mi­nu­ten is er kof­fie, spe­ci­aal voor ons ge­maakt, maar er is geen melk. Een pro­bleem in heel Ma­rok­ko en we wei­ge­ren daar­op de kof­fie.
We betalen 29 Dh plus 4,50 Dh be­die­nings­geld.
Tegen 22.00 uur op bed.
Weer: het was van­daag smoor­heet, te­gen de 40°C. ’s Avonds (dat is nor­maal) fris­ser.

Index

In­dex van ter­men:
In­dex van per­so­nen:
Cees.
In­dex van lo­ca­ties:

Me­nuBe­ginHoofd­index Over­zicht 1972-1990Ma­rok­ko 1976 (over­zicht).

28 september 1976

Ezels
Dit is de noor­de­lij­ke rand van de Sa­ha­ra.
Deze man­nen zijn met ei­gen ver­voer on­der­weg en kun­nen stop­pen wan­neer ze wil­len. Wij zijn af­han­ke­lijk van an­de­ren.

Dagboek 1976

(Dag 1704) Cees en ik zijn sa­men op va­kan­tie in Ma­rok­ko. We zijn in de oa­se Erfoud en ver­trek­ken van­daag eerst in zui­de­lij­ke rich­ting naar Ris­sa­ni en la­ter in noor­de­lij­ke rich­ting, lo­pend en lif­tend, naar Er­ra­chi­dia.

MenuIndex en het einde.

Dinsdag, 28 september 1976.
Om 8.00 uur op­ge­staan. We be­ta­len on­ze kamer: 10 Dir­ham (Dh) en eten aan de rand van het dorp, circa 5.000 in­wo­ners. In Er­foud pos­ten we de kaar­ten uit Ouar­za­za­te.
Ik zie de jon­gen van het ho­tel nog een keer.
Cees ziet zijn boy van gis­te­ren en ze groe­ten el­kaar. Die jon­gen lacht vrien­de­lijk. Hij heeft een hel­de­re blik.
We lo­pen cir­ca één uur in een steeds he­ter wor­den­de zon de Sa­ha­ra in, naar Ris­sa­ni.
Circa vijf ki­lo­me­ter heb­ben we ge­lo­pen als we een lift krij­gen van een vracht­wa­gen. We kun­nen drie ki­lo­me­ter voor Ris­sa­ni uit­stap­pen en lo­pen nog 100 me­ter. We ko­men de Hol­lan­ders uit Tin­ghir te­gen en pra­ten nog even. We had­den ze ’s mor­gens, toen we za­ten te eten, zien rij­den in hun groe­ne VW Por­sche.
We blij­ven een uur ge­de­mo­ra­li­seerd langs de rand van de weg zit­ten. Een jon­get­je be­delt en ik geef hem een hal­ve Dir­ham. We heb­ben geen puf om ver­der te gaan. De post­ze­gels, 8 stuks (4 van 0,65 Dh en 4 van 0,40 Dh) zijn weg.
Die van 0,40 Dh zijn zo te­rug­ge­von­den. Die an­de­re niet.
Cees kijkt rond en ik zoek on­der het brug­get­je waar we op zit­ten. Cir­ca 20 me­ter ver­der ziet Cees ze lig­gen, te­gen een stuik en met de beeld­zij­de naar vo­ren, als een mooi vier­kant­je. Het waait af en toe en zand zit tus­sen de on­ze tan­den.
Na een uur bes­lui­ten we ver­der te gaan en na cir­ca een half uur lo­pen zijn we in Ris­sa­ni, waar wel en geen, of wel een ho­tel is. Gid­sen wil­len ons naar de ka­me­len­markt stu­ren. Er zijn er die je niet meer met rust la­ten en we ne­ge­ren ze maar he­le­maal.
In een café drin­ken we kof­fie en co­la.
Ik wandel het dorpje in. Cees blijft bij de ba­ga­ge. Ik koop een fles Si­di Ha­ra­zem-wa­ter. Ga kij­ken of ik dia’s kan ko­pen, want ik ben aan de laat­ste rol­let­jes be­zig. Ik spreek even met een Zwit­ser.
In­for­meer hoe laat de bus naar Ksar es-Souk [Er­ra­chi­dia] ver­trekt: “Om 6.00 uur.” En ga te­rug naar Cees.
We ver­la­ten het ca­fé en gaan sa­men naar de bus­hal­te om kaart­jes te ko­pen. Er ver­trekt plot­se­ling niet eer­der dan om 24.00 uur een bus.
We zullen pro­be­ren een ta­xi naar Er­foud te krij­gen, want ik heb mijn buik vol van dit gat in de woes­tijn.
Cees spreekt met de Zwit­ser en we kun­nen met zijn lift­ge­vers mee. Duit­sers (ro­kers van hasj, “Das ver­steht sich, ja.”)
Als we Ris­sa­ni ver­la­ten heb­ben we geen ka­me­len­markt ge­zien, zijn er nog geen an­der­half uur ge­ble­ven, maar we zijn wel in de Sa­ha­ra ge­weest.
De lift­ge­vers: twee Duit­sers, dat wil zeg­gen man en vrouw met een Volks­wa­gen-bus, oud mo­del. Vijf lif­ters: de Zwit­ser, een Schot, een Duit­ser en twee Ne­der­lan­ders (wij).
We rijden door Er­foud en vra­gen of we ver­der mee noord­waarts kun­nen. En ja hoor, zij gaan naar Mes­ki, 40 km voor Ksar es-Souk en wij gaan mee. On­der­weg maak ik di­ver­se foto’s [dia’s] van kash­bahs.
In Meski rij­den we mee tot op de cam­ping, maar wij kun­nen daar zon­der tent niet over­nach­ten. De be­wa­kers: “Weg, weg, vi­te [snel!].”
We kun­nen van hen een één vier­kan­te me­ter over­dekt hok hu­ren voor 20 Dh per per­soon.
We besluiten te gaan en wil­len naar de gro­te weg lo­pen. De trap op en we wan­de­len op een rond­weg. Er komt een man aan­ge­lo­pen: “Toe­ris­ten! Waar ko­men jul­lie van­daan?”
“Hoe­lan­da.””
“Kom bij mij. Ik heb net ver­se munt ge­plukt. Moet je eens rui­ken. Kom een kop thee drin­ken. Vijf mi­nuut­jes maar.”
Cees aarzelt, maar ik stem toe. We lopen achter hem aan.
“Deze kant op,” zegt hij nors.
‘He, oei,” denk ik, ‘dat kost geld.’
We lopen met hem mee, be­tre­den zijn aar­den huis in de Ksar. Hij gaat thee zet­ten. Klopt met een ha­mer gro­te stuk­ken sui­ker van een brood­vor­mi­ge sui­ker­klomp af, zoekt wel tien mi­nu­ten naar lu­ci­fers. Wij heb­ben er ook geen.
We drin­ken on­ze eer­ste kop thee van hem. De whis­ky van Ma­rok­ko. “Shuk­ran” is “proost”.
“Geef me jul­lie ad­res, dan krij­gen jul­lie het mij­ne.” Ik schrijf on­ze ad­res­sen op en krijg van hem een brief met het zij­ne. Het ad­res mag ik over­schrij­ven. Hij laat tien­tal­len fo­to’s zien en ad­res­sen van vrien­den.
We krij­gen elk een ket­ting om­ge­han­gen, van da­dels, rood ge­verfd.
Zijn adres is: Mon­sieur Ali B M., Mes­ki, Er­ra­chi­dia, Ma­roc.
Hij ver­telt dat zijn doch­ter bin­nen­kort gaat trou­wen.
“Wat heb jij een mooi hor­lo­ge,”* zegt hij, wij­zend op het mij­ne. Cees laat het zij­ne zien en praat ver­der. We drin­ken drie kop­pen thee en eten brood met anijs er­in. En hij begint weer over het hor­lo­ge.
Ik zeg: “Het is van mijn vader.” [Dat is de waar­heid.] Hij be­grijpt het ver­keerd: “Een sou­ve­nir van jouw va­der.” en hij praat niet meer over het hor­lo­ge.
Of we fo­to’s wil­len ma­ken. Met zijn doch­ter Fa­ti­ma er­op, een meis­je van cir­ca vijf jaar en of we niet wat geld over heb­ben voor zijn oud­ste doch­ter, die bin­nen­kort gaat trou­wen.
‘Wat had ik gedacht.’
We maken fo­to’s met de flit­ser.
“Zijn dat niet toe­val­lig de­zelf­de bat­te­rij­en als in zijn ra­dio”, vraagt Cees en ja hoor, het zijn de­zelf­de. Ik heb vier re­ser­ve­bat­te­rij­en en geef er twee aan Cees, die ze aan Ali geeft.
Fo­to’s bin­nen, fo­to’s bui­ten, fo­to’s van de ezel, fo­to’s van de scha­pen.
“Heb­ben jul­lie geen zoem, zoem, zoem.” Hij maakt het ge­baar van elek­trisch sche­ren.
“Nee, dat heb­ben we niet.”
“En een ander sou­ve­nir?”
“Nou, we kun­nen niets mis­sen. Dit is onze over­le­ving.”
We geven 15 Dh. (F. 9,00)
Hij vraagt of we niet wil­len blij­ven sla­pen en of we niet cous­cous wil­len eten.
“We wil­len voor het don­ker in Ksar es-Souk [Er­ra­chi­dia] zijn.”
“Ja, ik stuur jul­lie da­dels, als jul­lie die fo­to’s stu­ren.”
We gaan en zien een prach­ti­ge zons­on­der­gang met er te­gen­over gou­den wol­ken. Geen fo­to’s ge­maakt, om­dat dat vol­gens Cees te veel tijd in be­slag zou ne­men.
Ach­ter­na ge­ze­ten door be­de­len­de kin­de­ren, ver­la­ten we Mes­ki en lo­pen rich­ting Ksar es-Souk.
Een jon­gen biedt ons da­dels aan en zegt: “Er is een Oued [ri­vier] over de weg en je kunt be­ter naar de cam­ping gaan.”
“We heb­ben geen tent.” En we lo­pen door en groe­ten vrien­de­lijk.
We heb­ben zo’n goed mo­reel dat ik best nog tot Ksar es-Souk zou wil­len lo­pen.
Na cir­ca drie ki­lo­me­ter krij­gen we een lift van een vracht­wa­gen. Ik help Cees mijn zak in de bak te gooi­en en wil ook met de zij­ne hel­pen. Hij snauwt dat ik moet in­stap­pen en ik be­grijp dat hij bang is dat de vracht­wa­gen zon­der ons, maar met ba­ga­ge zou kun­nen door­rij­den.
On­der­weg komt er nog een lif­ter bij.
We rij­den door een ho­ge Oued. Het gro­te voor­deel van de­ze lift: geen nat­te voe­ten.
In Ksar es-Souk stap­pen we bij de mos­kee uit en lo­pen te­rug naar het duur­ste ho­tel uit on­ze va­kan­tie: 55 Dh per nacht (f. 33,00) Het is er een be­kak­te boel, zon­der warm wa­ter.
“Warm wa­ter is er wel.”
“Nee, dat is er niet.” De re­cep­ti­o­nist gaat voe­len en wa­rem­pel, er is geen warm wa­ter.
“Mor­gen is er warm wa­ter.
“Hoe laat?”
“Morgen.”
En kwart voor twaalf is er nog geen warm wa­ter, maar om vijf over mid­der­nacht wel, maar zo­ver was het nog niet.
Tegen 20.00 uur gaan we in het dorp in­ko­pen doen voor mor­gen en soep eten. We ver­ge­ten kof­fie te drin­ken en gaan te­rug. We ko­men de twee Hol­lan­ders te­gen en een jon­gen die ze van twee jaar ge­le­den ken­den.
Ze spre­ken bij­na geen Frans en de sym­pa­thiek­ste van de twee kent een paar woord­jes Ara­bisch. We gaan kof­fie drinken in een ca­fé en pra­ten er wat.
De jon­gen (zijn naam weet ik niet) vraagt wat ik van Ma­rok­ko vind.
Ik zeg: “Na­tuur: een prach­tig land, maar veel ar­moede en veel be­de­laars.”
Hij ver­telt dat er geen ech­te mos­lims zijn, dat ie­der­een in de ko­ran ge­lijk is. Dat de rij­ken van de ar­men ste­len. Dat veel Ma­rok­ka­nen lui zijn. Ze gaan in het leger om be­taald niets te doen. Dat die luie Ma­rok­kanen ui­ter­aard kin­de­ren heb­ben die nog lui­er zijn en die hun kin­de­ren nog lui­er. Hij ver­telt mij dat hij zich op­ge­slo­ten had en zich voor­be­reid had op de ge­van­ge­nis en ik be­grijp er uit dat hij zich te­gen het re­gi­me wil­de ver­zet­ten. Kor­tom, hij noemt al­le­maal din­gen die in on­ze ‘Chris­te­lij­ke’ we­reld niet an­ders zijn.
Ik kan hem moei­lijk vol­gen, mijn Frans is erg slecht, bovendien heb ik wei­nig zin in een zo zwaar ge­sprek, maar wil niet zo on­be­leefd zijn door het af te bre­ken en ik word ge­hin­derd door Cees en die twee Hol­lan­ders die het in het Ne­der­lands ook on­der an­de­re over po­li­tiek en Den Uyl hebb­en.
Tegen 00.45 uur op bed. Cees zit in bad.
(Ik heb een Ko­dak­film voor 50 Dh. (f. 30,00) ge­kocht. In Er­foud kost­ten ze van­mor­gen 45 Dh en dat vond ik al te duur.)
Weer: de he­le dag droog. Tus­sen Ris­sa­ni en Mes­ki veel zand­stor­men.

*
Be­gin ja­ren ne­gen­tig, toen ik Sy­rië be­zocht, leer­de ik, dat wan­neer je iets van ie­mand prijst, een ding, een goed, of een klei­nood, de­ze per­soon ver­plicht is dat goed aan jou te ge­ven. Mo­ge­lijk speel­de dit prin­ci­pe ook mee bij de­ze boer, die mijn hor­lo­ge prees. Ik weet het niet, maar acht het mo­ge­lijk.

Index

In­dex van ter­men:
In­dex van per­so­nen:
Cees.
In­dex van lo­ca­ties:

Me­nuBe­ginHoofd­in­dex Over­zicht 1972-1990Ma­rok­ko 1976 (over­zicht).

27 september 1976

Tinghir
Een beeld van de oa­se Tin­ghir en de in­gang van de Tod­gha­kloof.

Dagboek 1976

(Dag 1703) Cees en ik zijn sa­men op va­kan­tie in Ma­rok­ko. We zijn in de oa­se Tin­ghir en ver­trek­ken van­daag in zuid­oos­te­lij­ke rich­ting, lo­pend en lif­tend, wat een fan­tas­tisch avon­tuur op­le­vert, om in Er­foud te ge­ra­ken.

MenuIndex en het einde.

Maandag, 27 september 1976.
Op tegen 8.15 uur. Ont­bijt in het ho­tel. Prijs: circa 78 Dir­ham (Dh). Dat is 30 Dh per nacht plus ont­bijt.
We ver­trek­ken te voet rich­ting Ti­nej­dad dat 53 km oos­te­lijker ligt. We wil­len naar Er­foud. Als we ver­trek­ken be­gint het te re­ge­nen en we doen on­ze jas­sen aan. Even la­ter stroomt de re­gen naar be­ne­den. Deels ge­de­mo­ra­li­seerd sjok ik ver­der. Mijn rug­zak als een zware last mee tor­send. Ik denk dat die meer dan 25 kg weegt. Hij zit niet goed en lang knoei­en helpt niet veel. Dan weer draagt hij he­le­maal op mijn schou­ders, dan weer op mijn heu­pen, mijn broek­riem zit er hin­der­lijk en pijn­lijk tus­sen. Als ik die riem af doe, zakt mijn broek la­ger. Ik ben ma­ger­der ge­wor­den. Maar plot­se­ling zit hij goed en vind ik de kracht. Ik loop de op mijn ze­nu­wen wer­ken­de slof­fen­de Cees voor­bij. In en­ke­le ki­lo­me­ters bouw ik een voor­sprong van een vijf­tig­tal me­ters op. Cees heeft last met zijn rug­zak en als ik op hem wacht en hij aan komt slof­fen, ben ik mijn mo­reel weer kwijt en loop weer te han­ne­sen en raak ach­ter­op. Na een poos vind ik het mo­reel weer en loop de nog al­tijd slof­fen­de Cees voor­bij. (Ik kan niet tegen dat slof­fen) Zo’n gro­te voor­sprong als eerst haal ik niet meer, maar we schie­ten aar­dig op. In twee uur lo­pen we 11 km, met een flin­ke hel­ling er­tus­sen.
Au­to’s die de goe­de kant uit gaan komen er wei­nig en die ko­men, zijn al­le­maal vol.
We gaan langs de kant van de weg zit­ten en eten twee bo­ter­ham­men, vijf me­ter vóór en te­gen­over ki­lo­me­ter­paal 11. We lif­ten etend ver­der. Een Frans­man en zijn vrouw stopt.
Of we mee kun­nen naar Ti­nej­dad. Ja, zij gaan naar Ksar es-Souk. [Er­ra­chi­dia] We krui­pen in de au­to. De ba­ga­ge komt on­ge­luk­kig op ons te lig­gen, maar ge­luk­kig hoe­ven we niet te lo­pen.
In Tinejdad vragen we of ze een kop kof­fie van ons wil­len, maar die wil­len ze niet, want ze wil­len door.
In Tinejdad leidt een of an­de­re gast ons naar een ca­fé. (Waar we om ge­vraagd had­den.)
We bieden hem kof­fie aan, maar meer dan één drinkt hij niet.
Een taxi naar Er­foud rijdt niet.
We kopen een fles Si­di Ha­ra­zem, waar­van we in deze va­kan­tie meer dan 40 li­ter zul­len drin­ken. Na­tuur­lijk mi­ne­raal­wa­ter en gaan weer op stap.
On­der­weg pro­be­ren we in een bus te ko­men, maar de chauf­feur laat blij­ken dat we bij de hal­te moe­ten zijn. We lo­pen er ‘snel’ naar toe en daar staan nog twin­tig Ma­rok­ka­nen om een plaats­je te drin­gen. Zij ko­men niet meer mee en wij ook niet. Mor­gen komt er weer een bus. Mis­schien heb­ben we dan meer ge­luk.
We lopen naar de ta­xi­stand­plaats. We zijn niet de eni­gen die op een ta­xi wach­ten.
Op het Post­kan­toor ligt de amb­te­naar op de grond te sla­pen. “Het kan­toor is ge­slo­ten.” Er wor­den dus ook geen post­ze­gels ver­kocht.
Er rijdt blijkbaar maar één ta­xi, want er ge­beurt een he­le tijd niets. We lo­pen dus maar ver­der. 23 km verder ligt Goul­mi­ma. We lo­pen tot de split­sing Ksar es-Souk, Er­foud, Ti­nej­dad en we be­slui­ten of naar Ksar es-Souk [Er­ra­chi­dia] of naar Er­foud te gaan, al naar ge­lang de lift gaat, hoe­wel Er­foud pre­va­leert.
Er ko­men jon­get­jes bij ons staan die naar Goul­mi­ma wil­len. Een kust zijn mooi vriend­je goeie­dag. Een nor­maal ver­schijn­sel in Ma­rok­ko: man­nen hand in hand, el­kaar kus­sen­de man­nen en jon­gens, maar man en vrouw of jon­gens en meis­jes hand in hand heb ik er niet ge­zien.
Zij bie­den ons si­ga­ret­ten aan, maar we ro­ken bei­den niet. We krij­gen da­dels van één van hen. Vol­op da­dels. Eén heeft het koud en ik bied hem mijn jas­je aan, maar het is niet no­dig, zegt hij.
Er komen au­to’s zat langs, maar geen stopt. We spre­ken Frans te­gen el­kaar, dat wil zeg­gen, die jon­gens en ik. De leef­tijd va­ri­eert van cir­ca 10 tot 16 jaar. Eén van hen zegt dat als we in Goul­mi­ma zijn, we bij hem thuis thee kun­nen drin­ken en er kun­nen sla­pen.
Er komt een Zwit­ser langs stui­ven. Hij stopt. De jon­gens vlie­gen er op af, maar hij rijdt snel ach­ter­uit. (Een Peu­geot 404) Cees en ik be­slui­ten niet zon­der die jon­get­jes rich­ting Ksar es-Souk te gaan. De­zen moe­ten ech­ter naar Er­foud en we be­slui­ten mee te gaan. Ik neem af­scheid van die jon­gens en be­dank nog eens ex­tra voor de da­dels en ik wijs die Zwit­sers de weg naar Er­foud.
Cees kan bij twee Duit­sers in een Volks­wa­gen-bus, die met de Zwit­ser en zijn vrien­din mee­rij­den.
Ik zwaai nog naar de, vol­gens mij, be­teu­terd te kij­ken staan­de jon­gens en met een leeg hart ga ik van dit punt weg.
We rij­den de woes­tijn in, met Bob Dy­lan op de ach­ter­grond. Oum Kal­soum* zou me dui­zend keer lie­ver zijn ge­weest.
Of ik even een si­ga­ret wil vast­hou­den. Een fil­ter­si­ga­ret, slechts half vol. Ik kijk er in, vreemd groen spul zit er in. Hasj of zoiets. Het ding wordt ge­vuld en op­ge­rookt.
We rijden tot Tou­roug (on­ge­veer 35 km voor­bij Ti­nej­dad) en wor­den er te­gen­ge­hou­den. Er volgt een om­leiding. Er is iets met een ri­vier, de Oued el-Rhe­ris.
“Om­lei­ding zon­der gids is on­mo­ge­lijk.” Toch pro­beert de Zwit­ser het. Het lukt niet. Te­rug. Over­al zijn men­sen die je wil­len te­gen­hou­den. We rij­den tot de ri­vier, die een stuk van de weg heeft weg­ge­sla­gen. Een jon­get­je is gids. We rij­den te­rug.
De jon­gens, waar Cees in de wa­gen zit, zijn twee Duit­sers en erg mooi.
Het jongetje leidt ons naar een door­waad­ba­re plaats en krijgt ru­zie met een al­daar op­pas­sen­de man, die hem ach­ter­na loopt. Na een poos­je komt de man te­rug en ge­biedt hem te vol­gen. Een klei­ne plas en dan de Oued (ri­vier). Hij ver­dwijnt bij­na tot zijn knie­ën in het wa­ter.
‘Als dat maar goed gaat’ denk ik. Hal­ver­we­ge slaat de mo­tor af. (De uit­laat is on­der wa­ter ver­dwe­nen.) Star­ten helpt niets.
“Aus­stei­gen”, zegt de Zwit­ser. Ik doe de deur open en het wa­ter gutst naar bin­nen.
Tot mijn knie­ën in het wa­ter help ik met het meis­je en de Ma­rok­kaan de wa­gen op het dro­ge.
“Der Zünd­ver­tei­ler ist wahr­schein­lich nass”, zeg ik. (De stroom­ver­de­ler is waar­schijn­lijk nat.) De­ze wordt af­ge­droogd. Als even la­ter het wa­ter uit de knal­pot is, start de wa­gen op­nieuw.
Een derde poel, het wa­ter is min­der diep, wordt zon­der pro­ble­men ge­no­men.
De Volks­wa­gen-bus heeft geen pro­ble­men. De uit­laat zit ho­ger en hij rijdt har­der. We rij­den een stuk door en stop­pen dan om kle­ren te ver­scho­nen.
Cees en ik ver­zor­gen met mijn ver­band een al ou­de­re wond op het rech­ter­been van het meis­je.
Het is lek­ker dro­ge kle­ren aan te heb­ben.
Een Frans­man stopt en zegt dat het verder op, rich­ting Er­foud, een jan­boel is door­dat een ri­vier over de weg stroomt. Wij waar­schu­wen hem ook.
Een rare ge­dach­te: da­de­lijk weer een nat pak. We ver­vol­gen on­ze weg door en­ke­le dorp­jes en de woes­tijn. Vreem­de mu­ziek (elek­tro­nisch) en Bob Dy­lan wis­se­len el­kaar af. Waar is toch die mooie Ara­bische mu­ziek?
De ri­vier is de­zelf­de als eerst, maar het valt hier no­gal mee.
’s Avonds laat, rond 20.00 uur zijn we in Er­foud.
Ik vond het jam­mer om te zien hoe de­ze men­sen, waar­mee we lif­ten, met de kin­de­ren omgingen. In Tou­roug, voor de ri­vier, kwa­men tien­tal­len kin­de­ren op ons af en rie­pen van al­les door el­kaar. De Zwit­ser schreeuw­de heel hard: “Si­len­ce” (in het Frans) en ie­der­een was ver­bluft. Hier­na bood hij zijn ver­ont­schul­di­gin­gen aan in de vorm van dat hij zei dat hij maar naar één te­ge­lijk kon luis­te­ren. Dat viel me mee van hem.
We nemen in ho­tel es-Sa­laam een ka­mer, twee bed­den (een zand­bak op de grond) en een was­bak, voor 10 Dh per nacht.
Er zijn enkele mooie boys. Een van hen be­heert het ho­tel. Hij kijkt bru­taal wild uit de ogen, maar is mooi. We eten (met jus van vlees) ve­ge­ta­risch en lek­ker in de Me­di­na van het dorp­je. Hier­na gaan we te­rug naar het ho­tel en ha­len de zak­lamp. We lo­pen naar de cam­ping, waar de Zwit­sers en de Duit­sers (ook hasj­ro­kers) zit­ten. We gaan bij de Zwit­sers naar bin­nen. Er staan geen ten­ten, maar je kunt een slaap­hok hu­ren.
We pra­ten en ver­tel­len en zij ro­ken een hasj­si­ga­ret. Ik drink een slok wran­ge wijn. Cees maakt een hasj­si­ga­ret klaar die Star­let (want zo heet het meis­je) op­rookt. We gaan het dorp in, Cees, Star­let en ik. Zij is “zu” (is sto­ned) en zegt nu de weg naar haar on­der­be­wust­zijn te vin­den en te kun­nen fi­lo­so­fe­ren.
We lo­pen on­der een fan­tas­tische ster­ren­hemel in een ver­re­gend Er­foud, naar een ca­fé. We drin­ken er thee, co­la en kof­fie en Star­let eet.
Zij raakt in ge­sprek met en­ke­le in­woners, in het Spaans. (Zij woont in Span­je.)
Er komt een mooie rus­ti­ge jon­gen bin­nen met een licht paars hoed­je op.
Starlet be­gint steeds va­ker en steeds lan­ger te la­chen. Het hangt me de keel uit en ik ga weg. Al­leen Cees blijft met die meid ach­ter en ik denk: ‘Dat wordt een leuk avon­tuurt­je voor hem.’ Ik wil ei­gen­lijk ook wel aan­ge­rand wor­den door een mooie boy, maar eerst moet ik naar het toi­let.
In het ho­tel zie ik die mooie knaap niet meer.
Ik ga op bed. Ik lig te luis­te­ren of er nie­mand wil bin­nen­drin­gen, die mij wil heb­ben. Ik ben een beet­je ja­loers op Cees, die wel­licht aan zijn seks­trek­ken komt en ik niet. Het is tegen 01.00 uur.
Cees komt circa 02.00 uur. Hij ver­telt sa­men met Star­let naar de cam­ping te zijn ge­gaan, ver­ge­zeld door die jon­gen met dat vreem­de hoed­je en ook op de te­rug­weg. Hij wil­de we­ten waar Star­let sliep. Dat be­greep Cees uit zijn ge­ba­ren.
“Met haar vrien­den” wist Cees hem dui­de­lijk te ma­ken. (Ze zou ech­ter in een au­to al­leen sla­pen.) Dan wil­de hij met Cees in bed. Dat sloeg Cees af. Ik zou dat niet ge­daan heb­ben, maar hij heeft mij niet ge­vraagd.
Weer: ’s mor­gens re­gen en fris. ’s Mid­dags smoor­heet en ’s avonds fris tot koud in de Sa­ha­ra!

*
Oum Kalsoum. Wi. Oum Kal­soum (1904-1975) Een in de ge­he­le Ara­bische we­reld hoogst ge­waar­deer­de Egyp­tische zan­ge­res, con­tra-alt, voor wie de men­sen thuis ble­ven als ze voor de ra­dio live zong. Haar gen­re was de klas­sie­ke Ara­bische zang. Haar gram­mo­foon­pla­ten gaan als zoe­te brood­jes over de plank.

Index

In­dex van ter­men:
In­dex van per­so­nen:
Cees.
In­dex van lo­ca­ties:

Me­nuBe­ginHoofd­in­dex Over­zicht 1972-1990Ma­rok­ko 1976 (over­zicht).

26 september 1976

Todghakloof
De Tod­gha­kloof nabij Tin­ghir. Be­ne­den, rechts op de fo­to, is het ho­tel zicht­baar waar we soep aten.

Dagboek 1976

(Dag 1702) Cees en ik zijn sa­men op va­kan­tie in Ma­rok­ko. We zijn in de oa­se Tin­ghir en be­zoe­ken van­daag de Tod­gha­kloof (Gor­ges du Tod­ra). Daar ko­men we in een he­vige plens­bui te­recht.

MenuIndex en het einde.

Zondag, 26 september 1976.
Hotel: ontbijt.
Tegen 10.00 uur gaan te voet naar de Gor­ges du Tod­ra. We lo­pen on­ge­veer 9 km in 2,5 uur tijd, berg op en berg af. On­der­weg be­de­len­de kin­de­ren: we spre­ken Ne­der­lands en doen als­of we hun ge­vraag om geld niet ver­staan. La­ter gaan ze met ste­nen gooi­en.
We komen langs een dorp­je en krij­gen even voor­bij een an­der dorp­je een lift van twee Spaan­se vrou­wen en twee Span­jaar­den in een Land­ro­ver.
We rijden tot in de kloof, waar we dia’s ma­ken, ook van ezel­rui­ters.
De Span­jaar­den ver­trek­ken: of we mee wil­len? Nee, we gaan eten en te voet te­rug. Tij­dens dat eten komt een jon­gen bij ons zit­ten. We sme­ren brood en ge­ven hem ook. We wan­de­len te­rug.
Het begint te re­ge­nen en we wil­len schui­len. Een Ma­rok­kaan (niet de mee-eter) zegt dat het be­ter is door te lo­pen tot aan het be­gin van de kloof, naar het ho­tel, want als het blijft re­ge­nen, kan de ri­vier een ho­ge kol­ken­de stroom wor­den, nu is hij uit­ge­droogd. En­gel­se toe­ris­ten pro­beer ik te­ver­geefs te over­tui­gen. De Ma­rok­kaan­se jon­gen (de mee-eter) neemt het over en heeft meer re­sul­taat.
Door- en door­nat ko­men we bij het be­gin van de kloof aan. In een ho­tel eten we soep (die wordt spe­ci­aal ge­maakt) en drin­ken kof­fie. Het is dan te­gen 15.00 uur.
We gaan ver­der als het droog is. Ik maak dia’s. On­der­weg be­gint het weer te re­ge­nen. We heb­ben geen re­gen­jas­sen bij ons. Ma­rok­kanen pro­be­ren ons djel­la­ba’s te ver­ko­pen.
In een café drin­ken we kof­fie en hier­na ver­vol­gen we on­ze weg door de re­gen. We wor­den voor gek ver­klaard.
Het is al don­ker als we een lift krij­gen. Die zet ons voor het ho­tel af. We ver­wis­se­len nat­te voor dro­ge kle­ren. Cees heeft geen dro­ge broek en trekt zijn zwar­te djel­la­ba aan. We drin­ken kof­fie, eten op de ka­mer en gaan te­rug om thee te drin­ken.
Twee Hol­lan­ders, cir­ca 45 jaar, zit­ten er te eten en Cees spreekt hen aan. We ko­men te pra­ten. Cees en ik drin­ken on­ze thee. We krij­gen me­loen van hen en kof­fie. Ze ha­len hun Ma­rok­kaan­se Ber­ber­vriend­je er­bij. Een jon­gen van een jaar of 20. Een mooie jon­gen die ik me­zelf, in plaats van hen, in bed gun­de. Het gun­nen mag niet ba­ten. Zij heb­ben toch de voor­keur.
Ook pra­ten over po­li­tiek.
Na twee glaas­jes ro­sé ‘voel ik hem zit­ten’ en ga licht aan­ge­scho­ten op bed te­gen 00.00 uur.
We heb­ben niets van het einde-Ra­ma­dan­feest mee­ge­kre­gen. De he­mel ken­de ook ein­de re­gen­vas­ten. Dat heb­ben we wel mee­ge­kre­gen.
Weer: ’s mor­gens be­wolkt, toen vol­op en veel zon. Van­af 13.00 uur tot on­ein­dig ont­zet­tend veel re­gen, on­weer en ui­ter­aard koud.

Index

In­dex van ter­men:
In­dex van per­so­nen:
Cees.
In­dex van lo­ca­ties:

Me­nuBe­ginHoofd­index Over­zicht 1972-1990Ma­rok­ko 1976 (over­zicht).

25 september 1976

Woonhuis
Een woon­huis langs de weg tus­sen Ouar­za­za­te en Tin­ghir, in de woes­tijn.

Dagboek 1976

(Dag 1701) Cees en ik zijn sa­men op va­kan­tie in Ma­rok­ko. We zijn in de stad Ouar­za­za­te en wil­len van­daag nog ver­der zui­de­lijk rei­zen, maar dat gaat niet, daar­om rei­zen we in noord­oos­te­lij­ke rich­ting naar de stad Tin­ghir.

MenuIndex en het einde.

Zaterdag, 25 september 1976.
Op tegen 8.00 uur. Eten op de ka­mer. Rug­zak­ken in­pak­ken. Be­ta­len: 40 Dir­ham (Dh) voor twee nach­ten: ho­tel al-Sa­’ada.
Voor het eerst ver­ge­ten we on­ze tra­di­tie om een fo­to uit of van het ho­tel te ne­men.
In het dorp thee en kof­fie drin­ken. Het is on­ze be­doe­ling om met de bus naar Za­go­ra te rei­zen, 164 ki­lo­me­ter zui­de­lij­ker. Dit mis­lukt. Van­daag is het de 30­ste Ra­ma­dan en dus de laat­ste dag van die maand. Van­daag en mor­gen rij­den er geen bus­sen naar Za­go­ra. De eerst­vol­gen­de ver­trekt maan­dag pas. We be­slui­ten de bus naar Tin­ghir te ne­men. Vol­gens mee­rei­zen­de Bel­gen is in die plaats niets te be­le­ven, maar moet de na­bij­ge­le­gen Gor­ges du Tod­gha (Tod­gha­kloof) erg mooi zijn.
De bus kost 24,90 Dh, in­clu­sief ba­ga­ge, voor twee per­so­nen. Om 12.30 uur ver­trek­ken we voor onze 169 km lan­ge tocht, noord­oost­waarts. Ouar­za­za­te wordt zo de zui­de­lijk­ste plaats waar we ge­weest zijn. Van­af Tan­ger 911 km over de weg en 550 km in vo­gel­vlucht.
Ik maak tientallen dia’s. De Bel­gen zit­ten te kaar­ten en wij te ge­nie­ten van het uit­zicht.
Er stappen onderweg men­sen uit waar in ki­lo­me­ters om­trek geen huis te be­ken­nen is, maar als we ver­der rij­den, zien we ach­ter een berg op een ki­lo­me­ter of tien af­stand plot­se­ling een dorp­je lig­gen.
Tegen 15.45 uur zijn we in Tin­ghir. We wor­den ho­tel es-Sa­laam bin­nen ge­praat. Een aar­dig ho­tel, geen warm wa­ter. We gaan ak­koord. Ik vul een brief­je in.
“Be­ta­len” zegt een ke­rel.
“Ak­koord, maar een re­ke­ning.” (Fac­tuur.)
“Niet no­dig.”
“Ik wil een re­ke­ning.”
“Echt niet no­dig.”
“Nou, dan gaan we weer.”
Hij legt uit dat het ver­trouwd is. Ik zeg dat ik wei­nig Frans spreek en dat ik er niets van be­grijp.
We doen on­ze rug­zak­ken weer om.
De ke­rel wil op een vod­je een re­ke­ning schrij­ven, maar het hoeft al niet meer van mij.
We gaan naar ho­tel Tod­gha, 2 ster­ren, A, waar we een ka­mer ne­men.
Even la­ter komt de twee­de gast aan, die ook in es-Sa­laam was bin­nen ge­praat. Hij heeft even­eens voor de eer be­dankt en trekt dus ook hier in.
We doen in­ko­pen in het dorp. Spre­ken en­ke­le aar­dige, in Ne­der­land wer­ken­de, Ma­rok­ka­nen.
Cees koopt voor 15 Dh (f. 9,00) een paar san­da­len, die ik la­ter, in Tan­ger, voor f. 10,00 zal over­ne­men, want ze zijn voor Cees te klein en ze pas­sen mij en heb­ben bo­ven­dien een hak.
We liggen op bed te suf­fen.
Ik schrijf mijn 3e brief naar Pa en Ma en naar Opa.
We eten brood op de ka­mer en ha­ri­ra (soep) in het dorp. Die smaakt muf. Het vlees is waar­schijn­lijk be­dor­ven. We la­ten de soep staan. Ik geef toch 0,50 Dh fooi (bo­ven­op de 2 Dh.) Een ge­woon­te­ge­baar.
We gaan naar een an­der ca­fé en pra­ten met de baas. Een jon­gen die En­gels spreekt, vra­gen we naar de Fran­se uit­druk­king “Ça va?“. Dat be­te­kent: “Hoe gaat het met je?”
Bij bon­jour ge­brui­ken al­le Ma­rok­kanen “ça va?” (“Bon­jour, ça va?“)
Deze En­gels spre­ken­de jon­gen: een Ma­rok­kaan die in Frank­rijk werkt, uiter­aard zwart haar en lang, met mooie wenk­brau­wen, een rech­te neus. Hel­de­re blik uit de ogen. Vrien­de­lijk. Zwarte trui met een rits­slui­ting, half ge­slo­ten. Een zil­ve­ren amu­let om de hals. Mooie han­den. Draagt blau­we, niet strak­ke, jeans. Doet een paar trek­jes aan een hasj­pijp­je. Ik kan hem niet in de ogen kijken, zon­der te blo­zen. Hij is ra­zend knap en ik zou veel van hem kun­nen hou­den.
Als we uit­ge­praat zijn wil ik weg, om­dat ik bang ben ver­liefd op hem te wor­den en ik wil weg voor­dat Cees zegt: “Kom, we gaan!”, en dat dit op een voor mij on­ge­le­gen tijd­stip komt en mijn hart van ver­liefd­heid te snel klopt. Hij is erg mooi en ik denk dat ik van hem zou zijn gaan hou­den.
Aan de col­le­ga’s in Ne­der­land denk ik erg wei­nig. Ik heb er geen tijd voor. Ik denk über­haupt niet veel aan Ne­der­land en de daar wo­nen­de boys.
Veertien dagen va­kan­tie, veer­tien da­gen met Cees, nog veer­tien da­gen met Cees. Soms denk ik: ‘Wa­ren ze maar om.’
Als ik al­leen was ge­weest was ui­ter­aard veel, zo niet al­les an­ders en duur­der ge­weest. Mijn slech­te ken­nis van het Frans, niet kun­nen zeg­gen wat je wil, de af­han­ke­lijk­heid van het open­baar ver­voer. Cees’ con­stan­te aan­we­zig­heid, soms word ik er ze­nuw­ach­tig van en wil naar huis. An­der­zijds wil ik tus­sen de­ze vrien­de­lij­ke Ma­rok­ka­nen wel lan­ger blij­ven.
“Prochain annee” [l’an­née pro­chai­ne]: Vol­gend jaar te­rug, maar dan met ei­gen ver­voer.
Met die lijn­bus­sen zie je veel en daar­door ook wei­nig, want je kunt niet stop­pen om te ge­nie­ten.
We zijn nog door het dorp ge­lo­pen tot aan het Grand Ho­tel du Sud en zien het in de zui­de­lijke ge­berg­te Jbel Sah­ro on­we­ren en ho­ren de sla­gen. Die zijn erg lang on­der­weg.
We drin­ken nog er­gens slech­te munt­thee.
Tegen 21.00 uur zijn we in het ho­tel. Daar schrijf ik nog wat aan de brie­ven en te­gen 23.00 uur gaan we op bed.
Einde van de eers­te veer­tien va­kan­tie­dagen. Het ein­de van de Ra­ma­dan was van­daag.
Weer: ’s mor­gens in Ouar­za­za­te be­wolkt, fris. Trui­en­weer. Van­uit de bus zien we bui­ten Ouar­za­za­te dat het hier ge­re­gend heeft. La­ter wordt het weer erg warm. ’s Avonds re­gen­de het een beet­je in Tin­ghir.

Index

In­dex van ter­men:
In­dex van per­so­nen:
Cees.
In­dex van lo­ca­ties:

Me­nuBe­ginHoofd­index Over­zicht 1972-1990Ma­rok­ko 1976 (over­zicht).

24 september 1976

Ouarzazate
De om­ge­ving van Ouar­za­za­te in het zui­den van Ma­rok­ko.

Dagboek 1976

(Dag 1700) Cees en ik zijn sa­men op va­kan­tie in Ma­rok­ko. Eergis­te­ren ar­ri­veer­den we in de stad Ouar­za­za­te. Van­daag be­zoe­ken we de Kas­bah Ta­ou­rirt, na­bij Ouar­za­za­te en laat in de mid­dag kookt Cees op zijn pri­mus weer, voor de vier­de keer, een lek­ke­re ve­ge­ta­rische maal­tijd voor ons bei­den.

Naar de index en het einde.

Vrijdag, 24 september 1976.
Op tegen 9.00 uur.
We be­rei­den eten voor de na­mid­dag voor. Met de rug­zak in een pe­tit ta­xi op stap naar de Kas­bah Ta­ou­rirt. Zo dicht­bij, nog geen twee ki­lo­me­ter. Ta­xi, toe­ris­ten­prijs: 4,5 Dir­ham (Dh). We bli­jven on­ge­veer een half uur in de Kas­bah do­len. Ver­dwa­len in de­ze le­men ves­ting. Fo­to’s [dia’s] ma­ken.
We lo­pen naar het meer, dat uit­ge­droogd is.
Be­de­lend jon­ge­tje: ik geef 0,5 Dir­ham. Even la­ter komt hij met zijn zus­je te­rug. Ik geef weer 0,5 Dir­ham en laat hen op­so­de­mie­teren.
Het is zo warm dat het niet leuk meer is en we sme­ken bij­na om wol­ken. Die zijn er spo­ra­disch.
We zoe­ken mooie steen­tjes. We zit­ten on­der een da­del­palm en Cees kookt zijn 4e lek­kere pot: cir­ca 15.00 uur.
Zeu­ren­de kin­de­ren die om een stuk me­loen vra­gen. Cees wil niet, ik geef en denk dat ze weg zijn, maar ze ko­men te­rug voor geld. Cees ant­woord hen kwaad in het Ne­der­lands en ze lo­pen bang weg. Op af­stand schreeu­wen ze nog van al­les, maar als Cees zich laat zien, lo­pen ze hard weg. Op gro­te af­stand blij­ven ze nog on­ge­veer een half uur staan.
Ik maak dia’s. Een Ma­rok­kaan komt er­bij zit­ten, zegt wei­nig en kijkt ons bei­den op de vin­gers. We wor­den er ner­veus van. Er ko­men er nog twee bij. We rui­men op. We lo­pen ste­nen zoe­kend naar het ho­tel, waar we te­gen 17.00 uur zijn.
We doen in­ko­pen. Schrij­ven de an­sich­ten.
De pe­tro­leum van de pri­mus is bij­na op en in het dorp ko­pen we nieuwe. Het blijkt die­sel te zijn en de he­le ka­mer stinkt er­naar.
Kof­fie drin­ken in het dorp.
We was­sen het eet­ge­rei af.
En ik spoel het zweet af in de dou­che.
Veel dia’s ge­maakt, van­daag.
Weer: smoor­heet, cir­ca 40°C. De ach­ter­grond is hei­ig. De ber­gen wa­ren eerst niet te zien, la­ter wel en weer la­ter niet meer. Ook van­daag weer ach­ter­grond-re­gen­drei­ging en ’s avonds een hel­de­re ster­ren­he­mel met een vol­le ech­te Melk­weg.

Index

In­dex van ter­men:
In­dex van per­so­nen:
Cees.
In­dex van lo­ca­ties:

Me­nuBe­ginHoofd­index Over­zicht 1972-1990Ma­rok­ko 1976 (over­zicht).

23 september 1976

Ouarzazate
Cees kookt met be­hulp van zijn pri­mus een ve­ge­ta­rische maal­tijd in de dro­ge ri­vier­bed­ding. Links voor­aan ligt mijn rug­zak, die uit een zak van can­vas be­staat, be­ves­tigd op een fra­me van alu­mi­nium: on­ver­woest­baar.

Dagboek 1976

(Dag 1699) Cees en ik zijn sa­men op va­kan­tie in Ma­rok­ko. Gis­te­ren ar­ri­veer­den we in de stad Ouar­za­za­te. Het eers­te wat we van­daag doen is ver­hui­zen naar een an­der ho­tel en daar­na ver­ken­nen we de om­ge­ving, voor zo­ver de bui­ten­tem­pe­ra­tuur dat toe­laat.

Naar de index en het einde.

Donderdag, 23 september 1976.
Op te­gen 8.15 uur. Ho­tel be­ta­len: 21 Dir­ham (Dh). Te voet naar ho­tel es-Sa’­ada. We gaan naar de markt in Ouar­za­za­te.
Drie fo­to’s ge­no­men.
Ik koop er san­da­len voor 8,50 Dh, dat is f. 5,10. Au­to­ban­den met le­de­ren riemp­jes. Pri­mi­tief maar goed, hoe­wel zonder hak.
Op de markt was het wel 40°C. Smoor­heet. We gaan naar het ho­tel.
Met mijn rug­zak vol spul­len voor het ko­ken gaan we in de bed­ding van een bij­na uit­ge­droog­de ri­vier (Oued Ouar­za­za­te) zit­ten en zoe­ken er mooie steen­tjes, oran­je­ro­ze, vaak met wit er­in.
Cees kookt op zijn pri­mus het der­de ve­ge­ta­rische lek­ke­re pot­je en ik fo­to­gra­feer links en rechts wat.
Er komt re­gen op­zet­ten en we ho­ren don­der­sla­gen. Het blijft ech­ter droog.
Te­gen 18.45 uur zijn we te­rug in het ho­tel. We doen in­ko­pen in het stad­je, on­der an­de­re an­sicht­kaar­ten.
We drin­ken twee kof­fie in het ho­tel al-Sa­laam. Nadat we be­taald hebben, wor­den we te­rug­ge­roe­pen. Het is te wei­nig. Een van de obers krijgt de wind van vo­ren. Hij heeft de nor­ma­le prijs be­re­kend en we moe­ten bij­be­ta­len tot we op toe­ris­ten­ni­veau zit­ten.
Dou­chen.
We was­sen af en was­sen on­ze kle­ren, die, die er­voor in aan­mer­king ko­men.
Van­af 23.30 uur ‘ge­nie­ten’ we in bed nog een poos­je van film­ge­lui­den [van de naast­ge­le­gen bios­coop].
Hier in Ouar­za­za­te zie je de ster­ren aan een pik­zwar­te he­mel staan. De Melk­weg is dui­de­lijk te zien.
Weer: smoor­heet tot de tijd dat er re­gen dreig­de te gaan val­len. Toen werd het iets fris­ser. Er woei wel een wind­je en dat was wel lek­ker.

Index

In­dex van ter­men:
In­dex van per­so­nen:
Cees.
In­dex van lo­ca­ties:

Me­nuBe­ginHoofd­index Over­zicht 1972-1990Ma­rok­ko 1976 (over­zicht).

22 september 1976

Sinaasappels
De­ze si­naas­ap­pel­boom staat in de tuin van het ho­tel Fran­co-Bel­ge in Mar­ra­kesh.

Dagboek 1976

(Dag 1698) Cees en ik zijn sa­men op va­kan­tie in Ma­rok­ko. We zijn in Mar­ra­kesh. Van­daag gaan we met een lijn­bus in zuid-oos­te­lij­ke rich­ting naar Ouar­za­za­te. Het ver­trek heeft eni­ge voe­ten in de aar­de. – Laat in de mid­dag rij­den door het fan­tas­tisch mooie land­schap van ber­gen en da­len in het Ho­ge At­las-ge­berg­te. Het uit­zicht is spec­ta­cu­lair, maar ook de bus­reis zelf is bij­zon­der.

Naar de index en het einde.

Woensdag, 22 september 1976.
Om 4.00 uur staan we op. Het is de be­doe­ling met de bus naar Ouar­za­za­te te gaan die om 5.30 uur ver­trekt.
We ver­laten het ho­tel en gaan naar de bus­hal­te van CTM LN (Com­pag­nie de Trans­ports au Ma­roc, Li­gnes Na­tio­na­les).
Om een uur of zes staat er een vol­le bus voor de deur. Cees kan met de­ze bus mee en ik met de vol­gen­de. We stem­men toe. De chauf­feur schreeuwt: ‘Com­plet’ [vol] en na en­ke­le te­le­foont­jes gaat de­ze bij­na mi­se­ra­be­le toe­stand niet door. Ge­luk­kig niet, want wat zou dat voor een toe­stand zijn ge­wor­den, ge­schei­den op reis en Cees spreekt geen woord bui­ten­lands?
’s Mid­dags kun­nen we bei­den mee. We ko­pen een kaart­je. De ba­ga­ge blijft ach­ter bij de CTM LN en we lo­pen door de stad, zoe­ken een slaap­plaats. Uit­ein­de­lijk gaan we te­rug naar het ho­tel.
Cees vertelt me la­ter dat we een aan­tal fles­sen met sta­tie­geld er­op had­den ach­ter­ge­la­ten. Toen we te­rug­kwa­men wa­ren die al ver­dwe­nen.
Een man komt vra­gen of we weer te­rug zijn en wan­neer we gaan.
Ik zeg dat het een fout van ons was en dat we te­gen 10.00 uur gaan.
Ik slaap nog een uur­tje tot 8.00 uur. Blijf tot cir­ca 9.30 uur lig­gen en wordt steeds ze­nuw­ach­ti­ger.
We gaan de stad in. Post­kan­toor: ik haal een Pos­te Re­stan­te brief van Ma op. Ik drink een kop kof­fie. Op een an­de­re plaats ook een kop kof­fie. Ik be­taal een schoen­poet­ser 1 Dir­ham (Dh), zon­der hem te la­ten poet­sen. Ik wil geen sla­ven­toe­stan­den aan mijn voe­ten. Ik wil niet dat ie­mand voor mij zijn werk ge­bukt doet, dat hij op de knie­ën voor me moet zit­ten.
Ik ben dood­ze­nuw­ach­tig. Ik blijf naar de WC gaan. Ik ben erg ge­span­nen, wil snel weg uit die ver­ve­len­de stad Mar­ra­kesh en be­sluit dan, de vol­gen­de keer dat ik Ma­rok­ko doe, ze­ker niet meer met het open­baar ver­voer te gaan, maar met een ei­gen ver­voer­mid­del.
Ach­ter­af ge­zien heeft aan de­ze span­ning bij­ge­dra­gen dat ik al an­der­hal­ve week met Cees van mi­nuut tot mi­nuut op­trek. Hij is erg be­moe­de­rend: ‘Je mag dit, ik zou maar zo doen, als ik jou was en je mag zo, doe maar zus.’ Bo­ven­dien is hij erg nieuws­gie­rig: ‘Wat doe je?, waar kijk je naar?, wat ga je doen?, waar denk je aan?’
En als hij iets vraagt en ik geef ant­woord, zegt hij: ‘Dat hou je toch.’ of hij zegt dat hem dat niet raakt, en dat ik moei­lijk doe. Hij toont dan geen be­lang­stel­ling voor het ant­woord op zijn vraag. En als ik in over­leg met hem fo­to’s wil ma­ken, is het vaak van: ‘Je zoekt het maar uit.’
Mijn fout, die ik steeds weer van mij­zelf zag: ik com­man­deer in plaats van vra­gen: ‘Geef me die trui eens!’ in plaats van: ‘Wil je me die trui ge­ven?’
An­de­re fou­ten zie ik niet aan mij, maar ik heb niet het idee dat dit het enige is, in­te­gen­deel, ik zal voor hem ook wel ir­ri­tant over­ko­men.
Ik heb meer fou­ten, maar ze zelf zien is las­tig.
En­fin, een tus­sen­door­tje om mijn hart te luch­ten.
We zit­ten rond 13.00 uur bij de CTM. De bus komt te­gen 14.20 uur.
We kun­nen mee. Dit wordt de mooi­ste bus­rit die we ge­maakt heb­ben.
We zit­ten op­ge­propt, aan de fo­to­spul­len kan ik niet ko­men, zelfs niet als ik zou wil­len, maar ik wil ook niet.
We rij­den in een bus vol met men­sen die zich aan de Ra­ma­dan hou­den, on­der­weg stap­pen af en toe men­sen uit. Die lo­pen vol trots met een ra­di­oot­je door het gang­pad. Het zijn klei­ne ka­pi­ta­lis­ten t.o.v. de an­de­ren. Zij kun­nen zich een radio per­mit­te­ren. Ik zie er zelfs een die bij ons in Ne­der­land nog veel geld kost, met een cas­set­te­re­cor­der.
Wij wor­den on­der­schei­den door on­ze huids­kleur en blon­de ha­ren. We zijn toe­ris­ten, maar meer toe­rist dan zo’n toe­rist wil ik niet zijn.
Ik wil niet de wes­ter­se ka­pi­ta­list uit­han­gen door een (voor Ma­rok­ka­nen on­ge­woon) fo­to­toes­tel te han­te­ren en dan ook nog een ka­pi­ta­lis­tisch toes­tel. Ik wil lie­ver over­ko­men als een een­vou­di­ge jon­gen. (Is dat hy­po­criet?) In ie­der ge­val voel ik me in deze bus erg thuis, voor­al als ik on­der­weg een drie- of vier­tal toe­ris­ten­bus­sen zie staan, al­le­maal ble­ke smoel­tjes en kor­te broe­ken en veel ‘ogen’ op de buik: fo­to­toe­stel­len.
Ik (en ook Cees) ben blij in een lijn­bus te zit­ten en tus­sen de ge­wo­ne man en een en­ke­le mooie jon­gen, waar­van een ne­gro­ï­de ty­pe met mooie kor­te krach­ti­ge han­den.
Het land­schap is fan­tas­tisch. De ber­gen lij­ken op op­ge­sta­peld puin, zou je kun­nen zeg­gen, want ber­gen uit mas­sie­ve steen, zoals in Zwit­ser­land, zijn er in Ma­rok­ko blijk­baar niet. Niet de ber­gen, maar het berg­land­schap maakt in­druk.
Bij een wa­ter­bron waar mos­lims hun han­den en mond spoe­len en ge­zicht was­sen, fruit ko­pen om na zons­on­der­gang te eten, zoek ik naar­stig naar een rus­ti­ge plek om te plas­sen.
Dan geeft de bus sig­naal; ik ren te­rug en even la­ter ver­trek­ken we. We slin­ge­ren om­hoog en bij de [berg­pas] Tizi n’Tich­ka* zien we on­der ons een groen dal, hon­der­den me­ters diep. Daar zijn we langs ge­re­den, een half uur ge­le­den. De weg heeft zich om­hoog ge­slin­gerd en we da­len en stij­gen, langs le­men berg­dor­pen van Ber­bers, aan uit­ge­droog­de ri­vie­ren, tot na zons­on­der­gang en in de sche­me­ring zijn we we bij Amerz­ga­ne. Het is 18.30 uur.
De mos­lims gaan eten. Cees stelt voor het­zelf­de te doen. Ik heb niet veel zin, maar na plas­sen heb ik wel zin. We was­sen on­ze han­den, spoe­len de mond en eten gierst­soep en drin­ken kof­fie.
We had­den met de moslims in de bus niets ge­ge­ten en ge­dron­ken. Een en­ke­le pro­beerde met ons te pra­ten. Hij sprak Frans en ik een beet­je en Cees niets.
We krijgen van ie­mand een ver­se vijg en als de bus om 19.00 uur ver­trekt is het don­ker en heerst er een uit­ge­la­ten stem­ming en van mijn buur­man, die een huid­ziekte heeft en op de plaats van de veel­vul­dig voor­ko­men­de zicht­ba­re ver­vel­ling net zo blank was als wij (wat was er on­der zijn djel­la­ba?) krijg ik een paar drui­ven.
Ket­ting­ro­kers ste­ken de ene si­ga­ret na de an­de­re op. Er wordt hasj ge­rookt, er wordt fruit ge­ge­ten, er wordt ver­teld en ge­lach­en. De ra­dio die de he­le dag bij dit land­schap pas­sen­de mu­ziek liet ho­ren, soms erg mooi en soms hin­der­lijk, die ra­dio wordt nu over­stemd door de uit­ge­la­ten stem­ming.
De bus rijdt snel de berg­hel­ling­en af, de rus­ti­ge en be­druk­te Ra­ma­dan­stem­ming is weg.
Voor ons, en niet zo­als in Ne­der­land bo­ven ons, voor ons in de ber­gen, zien we de blik­sem­schich­ten schie­ten, we zit­ten op de­zel­fde hoog­te als het on­weer. Dat is een mooie er­va­ring en een mooi ge­zicht.
Tegen 19.30 uur zijn we in Ouar­za­za­te. We ne­men een ta­xi naar ho­tel Ga­zel­le. Er is geen warm wa­ter, maar aan­ge­zien het erg ver bui­ten het dorp is en we geen ta­xi tot on­ze be­schik­king heb­ben gaan we ak­koord.
We eten op on­ze ka­mer en lo­pen naar het dorp. Daar zoe­ken we een an­der ho­tel voor mor­gen. Het wordt Es-Sa­ada, naast de bi­os­coop. We drin­ken er­gens thee, be­ta­len een toe­ris­ten­prijs, dat wil zeg­gen ho­ger dan de in­ge­ze­te­nen be­ta­len en gaan te­rug naar het ho­tel.
Tegen 23.00 uur naar bed.
Op dit ogen­blik heb ik 1.116,70 Dir­ham en nog 415 gul­den Ne­der­lands geld; ook nog ter waar­de van twin­tig gul­den aan Spaan­se pe­se­ta’s en cir­ca 30,00 gul­den aan Fran­se Francs.
Cees heeft ook nog voor een dik­ke acht­hon­derd gulden Ne­der­lands en Ma­rok­kaans geld.
Weer: erg warm. In Ouar­za­za­te heeft het ge­re­gend.


Noten

Ho­ge At­las. (Ge­berg­te.) GM., Wi.
*
Tizi n’Tichka. (Berg­pas.) GM., Wi. Het ar­ti­kel in de Wi­ki­pe­dia spreekt over een au­to­weg, maar in 1976 was er geen au­to­weg.
Amerzgane. (Plaats): GM., Wi.
Vi­ti­li­go? (Huid­ziek­te.) Wi.

Index

In­dex van ter­men:
In­dex van per­so­nen:
Cees.
In­dex van lo­ca­ties:

Me­nuBe­ginHoofd­index Over­zicht 1972-1990Ma­rok­ko 1976 (over­zicht).

21 september 1976

Marrakesh
Er­gens in Mar­ra­kesh. De man links op de voor­grond is onze gids.

Dagboek 1976

(Dag 1697) Cees en ik zijn sa­men op va­kan­tie in Ma­rok­ko. Gis­te­ren­mid­dag ar­ri­veer­den we in de stad Mar­ra­kesh. – Ik had een ro­man­tische voor­stel­ling van de­ze stad. Die zou sprook­jes­ach­tig zijn, maar het blijkt dat we in één groot com­mer­cieel ‘cir­cus’ zijn te­recht­ge­ko­men. Ik ben diep te­leur­ge­steld en wil zo snel mo­ge­lijk weg.

Naar de index en het einde.

Dinsdag, 21 september 1976.
De herfst be­gint.
Op tegen 7.15 uur.
Douche.
Naar het toe­ris­ten­bu­reau: “Een gids graag.” En­gels.
“What do you want?”
“Een rond­lei­ding in de stad.”
“Waar is de au­to?”
“We willen te voet.”
“Nee, nee. Het is Ra­ma­dan. We kun­nen niet lo­pen.”
Er komt een an­de­re.
“We gaan met de bus, of een ta­xi voor 2 Dir­ham (Dh).”
Rondleidingen in pa­lei­zen. Taal: En­gels. Van bui­ten ge­leer­de tekst?: “Hier gaan staan en daar­van een fo­to ne­men.”
Als ik an­de­re fo­to’s neem wordt hij on­ge­dul­dig.
We gaan weg en ge­ven 5 Dh. Onze gids zegt: “In het ver­volg niet meer dan 1 Dh fooi per per­soon.”
Naar een an­der pa­leis. Het­zelf­de: een in het Engels af­ge­raf­feld ver­haal­tje en “Pic­tu­res, please.”
Een mu­seum waar we op een re­de­lij­ke, doch ook snel­le ma­nier wor­den rond­ge­leid.
Buiten, op het be­roem­de (waar­om?) Dje­maa el-Fna-plein, wil onze gids weg. We ge­ven hem de af­ge­spro­ken 20 Dh en als hij zijn hand­je nog op­houdt, circa 1,5 Dh fooi.
Even er­voor had hij ons nog rond­ge­leid in het ge­bied van am­bachts­lie­den, waar hij ook kom­mis­sie krijgt en toen we niets koch­ten vroeg hij in welk ho­tel we lo­geer­den, waar­op we “Fran­co-Bel­ge” zei­den. Toen wist hij dat er niets te ver­die­nen viel.
We baal­den al veel eer­der van de­ze rond­lei­ding.
We ko­pen een fles li­mo­na­de en vluch­ten met de ta­xi naar het ho­tel, al­waar ik mijn mo­re­le te­gen­slag pro­beer te ver­wer­ken. Ik baal van Mar­ra­kesh en wil er zo snel mo­ge­lijk weg, vluch­ten voor wat ik me zo mooi had voor­ge­steld en wat me zo zwaar is te­gen­ge­val­len.
Op het Post­kan­toor haal ik 750 Dh af.
Tot nu toe heb 5x 36 dia’s ge­maakt = 210 stuks.
Cees ligt te sla­pen en ik schrijf de twee­de brief aan Pa en Ma en aan Opa. Op het Post­kan­toor post ik die.
Bij het bus­sta­tion van CTM in­for­meer ik wan­neer de bus naar Ouar­za­za­te ver­trekt.
In een res­tau­rant eten we ve­ge­ta­risch: 28 Dh en 2 Dh fooi.
Hotel tegen 21.20 uur.
Opruimen, rug­zak­ken in­pak­ken. Tegen 22.00 uur naar bed.
Weer: over­dag smoor­heet, ’s avonds koe­ler: trui­en­weer.

Index

In­dex van ter­men:
In­dex van per­so­nen:
Cees.
In­dex van lo­ca­ties:

Me­nuBe­ginHoofd­index Over­zicht 1972-1990Ma­rok­ko 1976 (over­zicht).