1992 – 2017: vijfentwintig jaar geleden
Orient Express
Mijn eerste reis naar het Midden-Oosten
Dagboek 1992
(Dag 7489) Gisterenavond kwam ik aan in Deir al-Zor, een stad gelegen aan de rivier de Eufraat, in het oosten van Syrië. – Vandaag verken ik het centrum en loop langs de Eufraat. – Ik koop sandalen, bezoek een familie, deel shampoo uit. Geef een gulden (munt), word verliefd op een meisje, wil zwemmen in de Eufraat, maar doe het niet en ik wil ook nog een jongen versieren. – Een jongeman bedreigt me met een mes. – ’s Avonds word ik ernstig ziek: voedselvergiftiging? – Ik laat mijn licht schijnen op dat, waarvan ik denk dat er mis is in Syrië. – De munteenheid in Syrië is het Syrische Pond: (£.). De koers is: £. 1.00 = f. 0,05. (Een stuiver.)
(Tijdens mijn reis hield ik een reisdagboek bij. Nadat ik op 18 augustus thuis was gekomen, begon ik met het opschrijven van mijn wederwaardigheden in mijn eigenlijke dagboek. In de tekst hierbeneden staan af en toe terugblikken op deze vakantie, gedaan vanaf mijn bureaustoel thuis.)
Shampoo – Verliefd – Eufraat – Hangbrug – Smokkelaars? – Het mes! – Restaurant De Brug – Ziek – Karnak – Een nichtje? – Sjouwers – Gewond – Ernstig ziek – Syrië.
Vrijdag, 31 juli 1992.
Deir al-Zor.
Ik laat de ventilator de hele nacht op hoge snelheid draaien. Hij blaast de warmte in het rond. Ik zweet er echter niet door, zoveel afkoeling biedt hij nog wel.
Ik ben zelf wel heet. Ik wil een jongeman om de liefde mee te bedrijven.
Ontbijt in een winkel / restaurant. Ik bestel Foel bila zayt. [Bonensoep zonder olie.] Dat is nog lekker ook.
In het theehuis, waar onder andere drie mooie mannen (mooi door hun Djalabiyya en Koefiyya) uit een jeep (Nissan) stappen en een tafeltje verder gaan zitten, drink ik thee. De eerste, daarvan roer ik de suiker niet op. De tweede bestel ik zonder suiker, maar de nasmaak is heel erg bitter en bij de derde bestel ik weer suiker. £. 9 kosten deze drie glaasjes thee. Twaalf cent per stuk!
Ik loop langs die ‘sloot’ die de soldaat gisterenavond al-Foeraat [de Eufraat] had genoemd. Ik kan me niet voorstellen dat dat de Eufraat is. Ik ga de echte rivier zoeken.
Menu – Begin – Index en het einde.
Shampoo.
Ik loop langs het bewaakte Ba’ath-partijbureau en even later word ik door een meisje met een heldere blik gevraagd: “What’s your name?”
Zij is misschien tien jaar. Ik praat met haar en haar broers.
Ik lees woordjes voor uit een Engels-Arabisch boekje. Ik moet naar binnen, ze ‘slepen’ me mee. “Tafaddal, tafaddal.” [Alstublieft, alstublieft.] In een smal straatje ontmoet ik de moeder en drie dochters. In huis, in de beste kamer. De vader erbij, die het jonge meisje naast mij wegjaagt. Hij wil naast me zitten. De drie volwassen dochters hebben gestudeerd. Eentje is Moemarrida fi’l-moestashfa [Verpleegster in het ziekenhuis], de andere is Moehandisa [ingenieur] (waarin ook al weer?) en de derde dochter, wat studeerde die ook al weer? Ik weet het niet meer.
Ik krijg koffie (ik had liever thee) en ben een beetje zenuwachtig met zoveel aandacht. Ik heb last van mijn sociofobie en dus trillende handen.
De dochters klagen over de shampoo in Syrië. (Made in Syrië: “Dann schmeiß es doch gleich zum Fenster hinaus“. Dixit A. in Antakya [Turkije] op 25 juli jl.) Hun haar is een puinhoop. Of ik geen echte shampoo heb?
Ze willen dat ik een foto maak. Ik heb echter helemaal geen camera mee op reis genomen. Sterker nog, ik bezit helemaal geen camera. (En ik heb daar op mijn reis geen spijt van gehad. Echt waard om te fotograferen zijn alleen geweest: het 17-jarig engeltje in de trein in Joegoslavië (zie 16 juli jl.) (maar ik zou niet gedurfd hebben om haar te fotograferen) en de enorme droogte in Noord-Syrië, die ik uit het treinraam zag, tijdens mijn reis van van Aleppo naar Deir al-Zor, gisteren en, dat bedenk ik me nu, 28 augustus 1992 [thuis], het meisje dat ik hier, na mijn tweede bezoek aan deze familie, nog zou ontmoeten.)
Ze vertellen dat er ook wel eens toeristen (uit welk land in Europa ook alweer?) sliepen. Op hun geklaag voor shampoo beloof ik mijn shampoo te gaan halen. (Een van de mannelijke bewoners geeft me een halve ‘munt’ uit Saoedi-Arabië. Een aandenken aan Deir al-Zor, zegt hij.
Ik loop terug naar het hotel. Onderweg koop ik een paar sandalen: £. 100. (Zonder dat ik afding, voor zo’n bedrag (f. 4,00))
In het hotel laat ik een deel van de shampoo in een lege waterfles lopen, zodat ik zelf ook nog wat heb. Ik neem een gulden mee. Nu ga ik terug naar de familie en geef de shampoo. De drie zusters gaan direct hun haar wassen. De waarde van de gulden (£. 24,75) verbaasd de zoon.
Ik vertel hem van mijn treinreis naar van Aleppo naar Deir al-Zor, die goedkoper was dan twee broden in Nederland.
De zoon, die 33 jaar oud is en er, dat geeft hij zelf toe, tien jaar ouder uitziet, is al zestien jaar werkloos. Hij wil over de situatie in Syrië spreken. Ik ga er niet op in want het kantoor van de Ba’ath-partij is maar enkele huizen verwijderd. Nu moet ik thee drinken en er wordt aangedrongen dat ik ’s avonds kom eten. (Dat wil ik niet.)
De gesprekken gaan alweer (het wordt eentonig) over vrouw (echtgenote van mij), geld en levensomstandigheden.
Menu – Begin – Index en het einde.
Verliefd.
Op straat ontmoet ik een ander spontaan meisje (tegen wie het jonge meisje direct vertelt dat ik 41 jaar ben.) Zij is heel open, vrolijk, niet echt mooi (een beetje ‘kikkerogen’), maar door haar zo open blik en vrolijke gedrag, een beetje ‘opdringerig’, haar borsten vooruit stekend, haar grote nabijheid, ben ik vrijwel onmiddellijk een beetje verliefd. Zij wil ook shampoo hebben. Ik verwijs haar naar haar familie. Dan wil ze mijn pen hebben. (Nu, 28 augustus, thuis, denk ik pas aan een mogelijke seksuele bijbedoeling.)
Menu – Begin – Index en het einde.
Eufraat.
Ik ga op weg naar de Eufraat. Heerlijk blauw is het water, als de zee, en zo aanlokkelijk in deze hitte. Eerst enig schaamtegevoel over mijn ongebruinde, witte huid doet me besluiten niet aan de verleiding gevolg te geven. Pas later komt het in me op dat zwemmen in deze schijnbaar schone rivier wel eens mijn dood zou kunnen betekenen. 1.200 km lang is de Eufraat al in Deir al-Zor. En in dit land waar alles en alles zo maar op straat wordt weggegooid, is zo’n rivier een prachtig riool.
Er zwemmen wel mensen in. Veel zelfs. Een jongen met een prachtig bovenlichaam, gespierd, komt in mijn richting, maar ik ben misschien niet uitnodigend genoeg (ik blijf op mijn hurken zitten, in plaats van dat ik ga staan en hem uitnodigend aankijk), want hij draait weer van mij weg. In zijn broekje is niets te zien, want dat is een zeer ruim vallend sportbroekje. Alle andere zwemmers dragen ruimvallende sportbroekjes, die ze, als ze uit het water komen, meteen van het lichaam lostrekken, zodat het niet aan de huid blijft plakken en er geen contouren, die mij zouden kunnen opwinden, te zien zijn.
Menu – Begin – Index en het einde.
Hangbrug.
Ik loop over de voetgangersbrug. Een lange hangbrug.*(1). Een groep opgeschoten jongens wil dat ik met hen meeloop. Zij gaan echter in de richting waar ik vandaan kom en ik wil nu juist over de Eufraat lopen. Die richting willen zij niet uit.
Van de hoge kabels van de hangbrug springen jongens naar beneden. Op een eilandje zonnen enkele jongens. Slechts één lijkt er (op deze afstand gezien) een strak zwembroekje aan te hebben. Ik kijk even naar de lichamen. Loop naar de overkant van de brug en daar drink ik een cola die lekker koel is. Het lege blik mag ik weggooien waar ik wil.
Ik loop door een verlaten speeltuin, een stuk stroomopwaarts. Ik wil naar die plaats wandelen waar ik meer mensen in de rivier zag spelen, maar langzamerhand raak ik verder van de bewoonde wereld af (erg bewoond is de ‘bewoonde wereld’ ook niet) en ik vind dat ik het gevaar ook niet hoef te zoeken. Het spijt me wel, maar ik vind het onverstandig om nog verder het bosrijke gebied in te lopen. Ik loop een eindje terug tot waar een drietal pijpen de rivier induiken. Verbeeld ik me dat, of wordt de rivier hier inderdaad bruiner, langs die pijpen?
Menu – Begin – Index en het einde.
Smokkelaars?
Aan de overkant van de rivier zie ik nomaden op het eiland met grote zakken slepen. Het heeft iets weg van een film, waarin de ‘goede’ persoon enige smokkelaars op afstand met hun illegale praktijken bezig ziet. Volgens mijn subjectieve gevoel klopt er iets niet aan hun gedragingen. Maar slechts de ‘atmosfeer’ van de omgeving wekt dit gevoel bij mij op. Te veel film gekeken, zeker? (Steeds moet ik aan Huckleberry Finn van Mark Twain denken, de film, bedoel ik.)
Menu – Begin – Index en het einde.
Het mes!
Er passeert een zeer knappe jongen met drie knappe meisjes (geluksvogel) waarvan één met kind. Ze vragen mij de tijd. Ik zeg niets, maar laat hen mijn horloge zien. Ze kijken me verbaasd aan. Nog later zie ik de knappe jongeman, die mij nu vriendelijk groet, alleen en snel naar de stad lopen. (Over de brug.) Waar zijn zijn vriendinnen?
Op de brug staan nog de opgeschoten bengels van toen straks. Ik hoor ze zeggen: “Money, money.” Als ik bij hen ben grijpt één mijn hand. Hij ziet er smerig uit. Hij maakt zoen-bewegingen. (Hij bevalt me helemaal niet.) Hij zingt een liedje dat ik niet kan verstaan. De anderen lachen luid. Als ik naar het zakmes van een van hen kijk (hij heeft het in zijn hand) maakt hij het open en houdt het me voor. Ik voel geen angst, loop door zonder ook maar eenmaal om te kijken. Ik blijf echter niet meer staan.
Menu – Begin – Index en het einde.
Restaurant.
Bij Mat’am al-Djisr (Restaurant the Bredg) (sic) [de brug] drink ik cola en bier. Mineraalwater hebben ze niet. Alleen water uit de Eufraat. Ik verwissel steeds van tafel om uit de zon te blijven. Het duurt lang voordat ik de bestelde salade, friet en vis (want kip hebben ze niet) krijg. De vis is veel te veel. Ik krijg hem niet op, maar weiger hem aan de broodmagere katten te geven, die in onbewaakte ogenblikken zelfs op de tafel springen om mee te eten.
Een en ander kost £. 300. (f. 12.00), maar van mijn betaalde £. 500 moet ik zelf de laatste £. 200 terug gaan halen.
Alle obers rennen voortdurend. Eén van hen vind ik interessant. Ik vind hem sexy. Hij merkt wel dat ik naar hem kijk, maar hij moet rennen om de gasten te bedienen. Verder zit er een dikke Koeweiti (?) met vier knappe jongens om zich, die allen raki*(2) drinken.
Ik ga even zonnen (bovenlichaam) langs de Eufraat, circa tien minuten en loop dan terug naar het hotel.
Menu – Begin – Index en het einde.
Ziek.
Circa 15.30 uur lig ik duizelig in bed. Ik ben misselijk. Van het bier?
Na winden laten voel ik me iets beter. Kon ik maar boeren.
Deze vrijdag 31-7-92 lijkt wel een zondag. Iedereen heeft vrij.
Ik betaal de volgende nacht in het hotel.
Ik heb diarree en ben moe.
Menu – Begin – Index en het einde.
Karnak.
Ik vraag aan U., de sexy receptionist, waar het Karnak-busstation is. [Karnak is de Syrische nationale busmaatschappij.] Na enig aandringen zijnerzijds begrijp ik dat hij me er naartoe wil begeleiden. Daar ga ik mee akkoord. Zwijgend lopen we erheen.
Ik koop voor £. 62 een buskaartje naar Tadmoer (Palmyra) voor zondagochtend. Op de terugweg vertel ik eerst een beetje met een jongen op een fiets en dan met U.
Ik koop water en beschuit voor respectievelijk £. 15 en £. 10.
Ik plan de reis vooruit, maar al daarmee doende, vraag ik me af wat ik bij die steenhopen van Palmyra moet, bij deze hitte in het midden van de woestijn en ik loop terug naar het Karnak-busstation en laat de bestemming naar Damascus wijzigen. Ik moet nog circa £. 62 bijbetalen. Het is inmiddels donker.
Ik voel me ziek. Het eten, maar toch voornamelijk de hitte maakt me kapot. Ook het alleen reizen, de armoede, het voortdurende lawaai, dat alles heeft een negatieve invloed op mij.
Menu – Begin – Index en het einde.
Een nichtje?
Ik loop wat langs de zijarm van Eufraat, die hier door de stad loopt. Het is er een beetje koel en er lopen wat mensen. Ik blijf in een nichterige houding staan voor een nichterige jongen die voorbij liep, keek, blijft staan en dan in mijn richting terug loopt om vervolgens over te steken. Hij loopt weg zonder zich om te draaien.
Menu – Begin – Index en het einde.
Sjouwers.
Ik blijf nog even staan kijken naar een groep mannen die met handkracht een grote vrachtauto vullen met de inhoud van grote zakken. ‘Graan’, denk ik. Sjouwers nemen de zak van 100 kilo, (denk ik) op hun rug en lopen een steile plank op. Op de vrachtauto wordt de zak opengesneden en geleegd. Als het werk gebeurd is, wordt door de sjouwers de rest, die op de grond ligt, zorgvuldig bij elkaar geveegd en verzameld.
Een van de sjouwers probeert een jongere sjouwer te versieren en ze komen naar mij. Ik vertel wat met de oudere, over het zware werk.
Menu – Begin – Index en het einde.
Gewond.
Als ik loop heb ik pijn aan mijn tenen, van het leer van de sandalen en ik moet de wonden met papieren zakdoekjes afdekken en de langs elkaar schurende tenen met papier uit elkaar persen, want ik heb hier geen pleisters bij me.
Ik steek de ‘sloot’ over en sta versteld van de puinhoop. De straat is opgebroken (er wordt ook al een nieuwe brug gebouwd) en het oude asfalt ligt in grote brokken overal verspreid. Aan deze zijde is niet veel te beleven en ik ga terug en loop daar stroomopwaarts. Ik hoop in een meer homo-achtige omgeving te komen, want ik wil met een jongeman vrijen.
Plotseling stoot ik mijn voet aan een van de overal voorkomende ongelijkheden en mijn linker dikke teen is flink beschadigd. Het bloed stroomt eruit. Ik moet me behelpen met papieren zakdoekjes. Als ik daarmee bezig ben komt een jongen die de tijd wil weten. Als ik geen antwoord geeft pakt hij mijn linker pols en draait het horloge naar zich toe. Ik zeg: “Sodemieter op.”
Hij zegt: “Thank you.”
Menu – Begin – Index en het einde.
Ernstig ziek.
Ik kan normaal geen bloed zien. Ook nu niet. Ik word duizelig, wil gaan liggen, maar dat kan toch niet in deze zwijnenzooi. Ik wil water drinken, maar waar haal ik dat vandaan? Ik probeer te lopen, maar dat gaat niet. Het zweet breekt me uit. Ik moet naar de WC. Mijn diarree komt los. Ik steek de straat over, maar zie bijna niets.
Bij een theehuis ga ik op de stoeprand zitten. Ik kan niets meer zien. Ik ben duizelig. Ik sta op, maar zak langs een afrastering door mijn knieën, bewust, ik voel het gebeuren, maar kan er niets tegen ondernemen. Wat een vreemde gewaarwording. Ik wil water, koel water en wil het theehuis binnengaan. (Dat wil zeggen, het is een omheind openlucht theehuis.)
Ik ga erheen. Iemand roept me. Hij staat in de buurt van zo’n stinkende kebab-stal. Daar wil ik niet heen. Ik loop door, of strompel ik? Ik zie niets. Bij een kraan (met ongetwijfeld Eufraat-water) ga ik zitten. Aan de jonge ober vraag ik: Ya sidi, ayna al-mirhaad [Mijnheer, waar is het toilet?] Hij verstaat me niet. Ik zeg waarschijnlijk Mirhaad. [Een andere ‘ha‘, het Arabisch heeft er twee, nogal verschillend.]
Ik ga op de stoep zitten, met het hoofd tussen de benen. Plotseling zit ik midden in een waterstroom. Heeft hier iemand een emmer omgekiept om mij weg te krijgen? Nou, dat helpt dan wel. Ik strompel terug naar het hotel, waar ik met jodium mijn voet verzorg.
Circa 22.00 ben ik in het hotel.
Dat niemand me hielp komt, zo liet ik me zondag 2-8 in de bus naar Damascus uitleggen, omdat de mensen bang zijn. Sterf ik op straat, dan wordt de dichtstbijzijnde persoon van moord beschuldigd!
Ik ga op bed liggen met en nat washandje als kompres op mijn hoofd. Na een poosje gaat het beter kijk ik naar de slechte kwaliteit Tv-beelden en laat mijn kamerdeur open, zodat er meer frisse lucht in kan. [Mijn kamer komt uit in de lounge.]
Menu – Begin – Index en het einde.
Syrië.
Ik twijfel er niet meer aan dat ik het Arabisch zal leren. Er is dus geen enkele reden om nog in Syrië te blijven, want de volgende maand is toch te kort, maar als ik hier een appartement heb met eigen keuken, dan is het niet meer zo moeilijk om hier te blijven en veel te leren.
Ik kan in deze zwijnenstal echter niet leven. De mensen maken van het leven een knoeiboel. De overheid onderneemt niets om de kwaliteit van het leven te verbeteren en de bevolking doet als gevolg daarvan daar ook niets aan. De afwerking van het hotel is slecht. Alles ziet er onverzorgd uit. Pijpen die uit de muur komen, de gaten ervan worden gevuld (als ze al gedicht worden) maar de gips of cement wordt niet met de muur gladgestreken, maar conisch afgewerkt, in de lengte van de pijp.
Gescheurde broeken, slecht genaaid.
Verf: de zakken in de verf worden niet gladgestreken. [Ook: tranen, zakkers, druppels, of druipers genoemd. Het doet er niet toe hoe die heten. Ze worden niet weggewerkt.]
Ze [de mensen hier] zijn nog steeds nomaden: sedentaire nomaden.
Ik vraag me af hoe de kwaliteit van het leven in de Golfstaten en Koeweit is?
Deze statische religie is een zegen voor het regime. De regering wordt niet uitgedaagd (als dat al mogelijk is bij deze onderdrukking), maar bij God wordt toevlucht gezocht. De mensen zijn erg religieus.
De economie is volgens mij zwaar gesubsidieerd. Er is veel verborgen werkloosheid (Wi.) en veel kinderarbeid. Van een commerciële economie heeft nog nooit iemand gehoord.
A. in Antakya was blij dat hij over vijf dagen naar huis (in Duitsland) kon. Ik begreep hem toen niet. Nu wel.
Ik wil weg en ik wil nooit meer alleen reizen.
Bed rond 01.00 uur. Temperatuur in de kamer: benauwd. Zeker 25°C, (mogelijk veel meer: 30°C of nog meer?)
Menu – Begin – Index en het einde.
Op 24 april 2017 ontmoette ik in de trein een Syrische vluchteling die pas anderhalf jaar in Nederland was en die verbazend goed Nederlands sprak. Hij kwam uit Deir el-Zor en vertelde mij dat die oude, monumentale hangbrug, totaal vernietigd was tijdens de burgeroorlog. Onlangs zag ik foto’s van die brug waaruit bleek dat hij de waarheid had gesproken.
Voor een summiere uitleg over het Arabisch: klik hier.
Meer informatie.
Index
Menu – Begin – Hoofdindex.
Overzicht 1972-1990.
Chronologisch overzicht Orient Express 1992.